Kleine kwalen in de huisartsgeneeskunde; fluor vaginalis zonder ontstekingsverschijnselen als klacht

Klinische praktijk
K.H. Njoo
P. Lens
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:152-5

Zie ook de artikelen op bl. 155 en 159.

Inleiding

In de huisartspraktijk komen regelmatig vrouwen in de vruchtbare leeftijd wegens klachten over vaginale afscheiding op het spreekuur. Velen zijn vaak verontrust, wellicht ook door de talrijke publikaties over seksueel overdraagbare aandoeningen. Lamberts et al. hebben geen aanwijzing kunnen vinden voor sterke weerstanden bij de vrouw om haar huisarts met klachten over de geslachtsorganen te consulteren.1 De huisarts zal, medisch denkend en handelend, eerst de oorzaken van deze klachten willen uitsluiten alvorens de diagnose: fluor zonder ontstekingsverschijnselen, te stellen.

Er is in de medische literatuur veel geschreven over de verwekkers van vaginitis, maar niet veel aangaande klachten over excessieve fluor zonder ontstekingsverschijnselen. In dit artikel willen wij aan de hand van de medische literatuur de huisarts een leidraad geven bij de behandeling van deze klacht.

Klachten over enige vorm van fluor vaginalis worden geuit door 22 van de…

Auteursinformatie

Rijksuniversiteit, Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Postbus 9605, 2300 RC Leiden.

Mw.K.H.Njoo; dr.P.Lens, huisarts.

Contact mw.K.H.Njoo

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, februari 1987,

Njoo en Lens doen suggesties voor het beleid van de huisarts bij ‘excessieve fluor zonder ontstekingsverschijnselen’ (1987;152-5). Ons inziens levert dit artikel in de rubriek Voor de praktijk, een weinig bruikbaar produkt op.

1. Het begrip ‘fluor vaginalis zonder onstekingsverschijnselen als klacht’ wordt door de auteurs niet gedefinieerd. Wat verstaan zij precies onder ontstekingsverschijnselen? Zij noemen aard van de fluor, erytheem, oedeem en krabeffecten als mogelijke bevindingen bij uitwendige inspectie. Interpretatie van deze verschijnselen toont echter nogal wat ‘interdoktervariatie’.1 Het is opmerkelijk dat niet vermeld wordt dat bij Gardnerella vaginalis-infectie verschijnselen die wijzen op een ontsteking (bijv. toename van leukocyten in het natte preparaat) meestal afwezig zijn. Verwarrend is dat later in het artikel onder ‘fluor zonder ontstekingsverschijnselen’ ook verstaan wordt fluorklachten waarbij geen micro-organisme te vinden is en (of) waarbij geen toename van leukocyten te constateren is in het directe preparaat.

2. Terecht wordt vermeld dat G. vaginalis mogelijk geen pathogene bacterie is. Maar de discussie is inmiddels verder gevorderd dan de auteurs weergeven. In de recente literatuur wordt de term bacteriële vaginose gehanteerd om een syndroom aan te duiden, waarbij drie van vier criteria positief zijn (homogene fluor, pH groter dan 4,5, positieve aminetest en ‘clue'cellen in het fysiologische-zoutpreparaat). Kweken leveren meestal een combinatie van anaëroben en gardnerella op. Er is sprake van een verstoring van het vaginale micromilieu, waarvan de oorzaak nog onopgehelderd is.

3. ‘Vrouwen met excessieve fluor albus ... worden in de huisartspraktijk regelmatig gezien.’ Wie bepaalt wat excessief is? Iedere huisarts weet hoe vaak het voorkomt dat een patiënte klaagt over veel afscheiding en dat er bij inspectie in speculo weinig te vinden is en omgekeerd (veel afscheiding en weinig of geen klachten).

4. Waar een gebrek aan literatuur wordt genoemd over het beschreven probleem, is het jammer dat de onderzoeken van Komaroff et al. en van Berg et al. onvermeld blijven.23 De laatsten deden een onderzoek onder vrouwen in een ‘family practice’ in de V.S. en vonden bij ruim 30% van hen geen microbiële oorzaak voor vaginale klachten. En over de situatie in Amsterdam zijn gegevens beschikbaar uit het Peilstationprojekt over fluor vaginalis die door de huisarts niet pathogeen wordt bevonden.4 (Een derde van de groep die bij de huisarts klaagt over fluor vaginalis.)

A.J.P. Boeke
J.H. Dekker
Literatuur
  1. Boeke J, Faas A. Interdokter-betrouwbaarheid bij de diagnostiek van vaginitis. Huisarts en Wetenschap 1985; 28: 395-7.

  2. Komaroff AL, Pass TM, McCue JD, Cohen AB, Hendricks TM, Friedland TG. Management strategies for urinary and vaginal infections. Arch Intern Med 1978; 138: 1068-73.

  3. Berg AO, Heidrich FE, Fihn SD, et al. Establishing the cause of genitourinary symptoms in women in a family practice. JAMA 1984; 251: 620-5.

  4. GG en GD. Jaarverslag 1984 Amsterdams Peilstationprojekt. Amsterdam: GG en GD, 1984.

A.W.M.
Mélotte-Athmer

Vught, januari 1987,

In het voor de dagelijkse praktijk belangrijke artikel van K.H.Njoo en P.Lens (1987;152-5) staat dat er niet veel medische literatuur is over fluor zonder ontstekingsverschijnselen bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Graag wil ik de weg wijzen naar meer medische gegevens hierover. Met name in zoverre het gaat om het veranderlijke cervixslijm dat onder invloed van het wisselende hormonenpeil in verschillende vormen wordt afgescheiden. Dit cervicale mucus heeft vele verschijningsvormen en komt in verschillende hoeveelheden voor. Iedere vruchtbare vrouw heeft haar individuele mucuspatroon. Onmiddellijk na de menstruatie is er gewoonlijk een paar dagen geen slijm (droog gevoel aan de vulva) ofwel al gauw dik, klonterig of plakkerig slijm. Bij het stijgen van het oestrogeenpeil wordt het slijm vloeibaarder en helderder, draderig als rauw eiwit, min of meer uitrekbaar (soms tot 12 cm), glibberig of heel dun en nat. Dit geeft een glad en nat gevoel aan de vulva. Het eiwitachtige slijm kan wolkig wit zijn of door bloedbijmenging roze, rood of bruin gekleurd. Deze kleuring wijst op een naderende ovulatie. Na de ovulatie verandert het slijm onder invloed van progesteron. Het wordt dik, wit of geel, plakkerig of het verdwijnt geheel.

Wanneer een vrouw dagelijks de veranderingen van haar mucuspatroon volgt, krijgt zij inzicht in haar vruchtbare en onvruchtbare dagen. Endocrinologen hebben hormonaal onderzoek gedaan bij vele honderden vrouwen gedurende een groot aantal jaren, om na te gaan in hoeverre de mucuswaarnemingen van vrouwen overeenkwamen met veranderingen in het hormonenpeil. Dit is in wetenschappelijke publikaties vastgelegd.1-4 Door andere artsen is de toepasbaarheid van deze gegevens voor een betrouwbare natuurlijke methode van geboortenregeling nagegaan.5-9

Bij seksuele voorlichting aan jonge meisjes moet worden uitgelegd dat het naderen van de eerste, en elke volgende, eisprong gepaard gaat met een veranderlijk soort slijmafscheiding en dat 10 à 14 dagen na de eisprong de menstruatie volgt. Natuurlijk is het ook nodig dat volwassen vrouwen hiervan op de hoogte worden gebracht, opdat ze zich niet langer ongerust maken over zo'n gezond natuurverschijnsel als het periodiek wisselende cervixslijm.

A.W.M. Mélotte-Athmer
Literatuur
  1. Billings EL, Billings JJ, Brown JB, Burger HG. Symptoms and hormonal changes accompanying ovulation. Lancet 1972; i: 282-4.

  2. Flynn AM, Lynch SS. Cervical mucus and identification of the fertile phase of the menstrual cycle. Br J Obstet Gynaecol 1976; 83: 856.

  3. Odeblad E, Hoglund A, et al. The dynamic mosaic model of the human ovulatory cervical mucus. Proceedings of the Nordisk Fertility and Society Meeting, Umea, January 1978.

  4. Hilgers TW, Prebill AM. Vulva observations as an index of fertility or infertility. Am J Obstet Gynaecol 1979; 53: 575-82.

  5. Billings EL. The Billings method. Richmond, Victoria, Australia: O'Donovan, 1980.

  6. Billings EL, Billings JJ. Atlas of the ovulation method. 3th ed. Melbourne, Australia: Advocate Press, 1977.

  7. Flynn A. A manual of natural family planning. London: Unwin, 1985.

  8. Rötzer J. Natürliche Geburtenregelung. 14e Auflage. Wien: Herder, 1985.

  9. Frank P, Raith E. Natürliche Familienplanung. Berlin: Springer Verlag, 1985.