Een overzicht van diagnostiek en behandeling

Jicht

D6311_F0.jpg
Iris Rose Peeters
A.H. (Martijn) Oude Voshaar
Anusha Moses
Tim L.T.A. Jansen
Marcel Flendrie
Noortje van Herwaarden
Matthijs Janssen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022;166:D6311
Abstract
Download PDF

Samenvatting

  • Jicht wordt gekenmerkt door acute artritis als gevolg van de afzetting van uraatkristallen in een gewricht tijdens een periode van hyperuricemie.
  • Jicht is een klinische diagnose; de diagnose kan worden bevestigd door uraatkristallen in de gewrichtsvloeistof aan te tonen met polarisatiemicroscopie.
  • De behandeling van jicht is tweeledig; acute aanvallen worden behandeld met anti-inflammatoire medicatie en daarnaast wordt op indicatie urinezuurverlagende therapie gegeven ter voorkoming van nieuwe aanvallen of om tofi op te lossen.
  • In (inter)nationale richtlijnen binnen de reumatologie wordt geadviseerd om patiënten met jicht levenslang met urinezuurverlagende medicatie te behandelen op geleide van de serumurinezuurconcentratie (treat-to-target); er wordt gedacht dat sommige patiënten wellicht ook op geleide van klachten behandeld kunnen worden (treat-to-avoid-symptoms).
  • Momenteel lopen er in Nederland 2 grote onderzoeken die deze behandelstrategieën vergelijken.
Kernpunten
  • Bij twijfel over de diagnose ‘jicht’ moet overwogen worden om de patiënt te verwijzen naar de reumatoloog voor een diagnostische gewrichtspunctie.
  • Een negatieve gewrichtspunctie of een niet-afwijkende serumurinezuurconcentratie in het bloed tijdens een aanval sluiten de diagnose niet uit.
  • Wanneer een gewrichtspunctie niet haalbaar is of geen uitsluitsel geeft, kan echografie of ‘dual energy computed tomography’ worden gebruikt om de diagnose op te sporen.
  • Op dit moment loopt er onderzoek naar de meerwaarde van een urinezuurverlagende behandeling op geleide van de serumurinezuurconcentratie (treat-to-target) in vergelijking met een behandeling op geleide van de symptomen (treat-to-avoid-symptoms).
  • Jicht is een onafhankelijke risicofactor voor cardiovasculaire events; de diagnose is een indicatie voor cardiovasculair risicomanagement.

Casus

Een 58-jarige man komt bij de huisarts vanwege een regelmatig terugkerende ontsteking in de linker grote teen. De urinezuurconcentratie in het bloed is 0,50 mmol/l. Onder de werkdiagnose ‘jicht’ behandelt de huisarts de man met colchicine en allopurinol.

Daarna ziet de huisarts een 64-jarige vrouw. De vrouw heeft periodes van pijn, zwelling en roodheid van haar linker wijsvinger en haar rechter grote teen. Mogelijk waren deze klachten begonnen na de menopauze of misschien toch nadat zij hydrochloorthiazide was gaan gebruiken. Er zijn enkele knobbels zichtbaar van de wijsvinger en de grote teen en de huisarts overweegt zowel de diagnose ‘artrose’ als ‘(tofeuze) jicht’. Patiënte wordt verwezen naar de reumatoloog voor beoordeling en aanvullende diagnostiek.

Waarom behandelt de huisarts de ene patiënt zelf en verwijst zij de ander naar de reumatoloog? We nemen u mee in de huidige stand van zaken van de diagnostiek en behandeling van jicht en de kennishiaten op dit gebied.

artikel

Jicht is een inflammatoire reumatische aandoening waarbij hevige gewrichtsontstekingen ontstaan door de afzetting van uraatkristallen in en rond de gewrichten tijdens een periode waarin de urinezuurconcentratie in het bloed verhoogd is (hyperuricemie).1 Wanneer de urinezuurconcentratie in het bloed langdurig boven het verzadigingspunt is (0,36 mmol/l bij 35℃), kunnen deze uraatkristallen gevormd worden. Uiteindelijk kunnen langdurige ontstekingen en kluwen van uraatkristallen in en rond het gewricht (tofi) onherstelbare schade veroorzaken.1

Risicofactoren

Factoren die een jichtaanval kunnen uitlokken zijn onder andere een purinerijk dieet, de regelmatige inname van dranken met een hoog suikergehalte, doorgemaakt gewrichtstrauma en acute medische stressvolle situaties, zoals een hartinfarct of operatie.1,2 Purinerijke voedingsmiddelen zijn onder andere rood vlees, zeevruchten en producten die veel gist bevatten, zoals bier. Het metabool syndroom is ook een risicofactor voor jicht.1,3 Daarnaast kunnen medicijnen, zoals diuretica (thiazide- en lisdiuretica), ciclosporine en acetylsalicylzuur de serumurinezuurconcentratie verhogen.3 Diuretica verminderen de uitscheiding van urinezuur door de reabsorptie ervan te verhogen en de uitscheiding te verlagen. Er wordt gesuggereerd dat het gebruik van een thiazide- of lisdiureticum het risico op jichtaanvallen verhoogt.4 Bij mensen met jicht hoeven deze geneesmiddelen niet per se te worden gestopt wanneer er geen alternatieve behandelopties zijn.2,4,5 Calciumantagonisten en losartan verhogen de uitscheiding van urinezuur door de nieren (in geringe mate) en gaan mogelijk gepaard met een lager risico op jichtaanvallen bij patiënten met hypertensie.6

Epidemiologie

Wereldwijd is jicht de meest voorkomende inflammatoire gewrichtsziekte. De prevalentie varieert van 1% tot 7%. In Nederland waren er in 2017 bijna 500.000 mensen met jicht. Door de vergrijzing wordt in 2030 een toename van 20% verwacht. Ook wordt begroot dat de zorgkosten voor de eerste en tweede lijn met 20% zullen stijgen naar respectievelijk 8 en 18 miljoen euro.7 Jicht komt 3-10 keer vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.8 Bij vrouwen komt de ziekte vrijwel uitsluitend postmenopauzaal voor. 70% van de mannen met jicht maakt een keer een artritis door van het 1e metatarsofalangeale gewricht (MTP-1); bij vrouwen is dat slechts 30%.9

Klinische diagnose

De diagnose ‘jicht’ kan vaak worden gesteld op basis van het klinisch beeld. Klassieke symptomen zijn acuut ontstane (≤ 24 uur), intense pijn, zwelling, roodheid, stijfheid en bewegingsbeperking van een gewricht. Om het risico op jicht te kwantificeren kan de in Nederland ontwikkelde jichtcalculator worden gebruikt. De calculator onderscheidt patiënten met ‘vrijwel zeker geen jicht’ en patiënten met ‘vrijwel zeker jicht’ (tabel 1).10 Bij de overige patiënten kan de calculator geen uitsluitsel geven. Er wordt geadviseerd om die patiënten naar de reumatoloog te verwijzen voor een diagnostische punctie. De jichtcalculator is onder andere beschikbaar als de app ‘Gout Diagnosis’.

Tabel 1
Jichtcalculator10
Tabel 1 | Jichtcalculator10

Voor onderzoeksdoeleinden hebben de American College of Rheumatology (ACR) en de European Alliance of Associations for Rheumatology (EULAR) in 2015 een classificatie ontwikkeld waarmee de diagnose ‘jicht’ kan worden gesteld met een sensitiviteit en specificiteit van respectievelijk 92% en 89% (supplement).11

Differentiaaldiagnose

Het stellen van de diagnose ‘jicht’ kan een uitdaging zijn. Vooral het klinisch beeld van een acute calciumpyrofosfaatartritis (artritis door calciumpyrofosfaatdihydraatdeposities; CPPD) of een bacteriële artritis vertonen overlap met dat van jicht. Ook kan het onderscheid tussen tofeuze jicht en inflammatoire nodulaire artrose moeilijk zijn.1 Bij (mannen met) jicht treedt de eerste aanval meestal op in het MTP-1-gewricht, bij CPPD vaak in de knie of pols. CPPD komt vaker voor bij patiënten met artrose, hemochromatose, hypomagnesiëmie en hypoparathyreoïdie.12 Met een gewrichtspunctie kan het onderscheid worden gemaakt, aangezien de betreffende kristallen er onder de microscoop verschillend uitzien (figuur 1). Calciumpyrofosfaatkristallen in het gewrichtskraakbeen zijn soms ook zichtbaar als chondrocalcinose op een röntgenfoto. Het klinisch onderscheid tussen jicht en een bacteriële artritis kan ook moeilijk zijn. Bij beide kan er sprake zijn van koorts, leukocytose en fors verhoogde ontstekingsparameters. Ook kunnen beide diagnoses tegelijkertijd aanwezig zijn. Ook dan kan een gewrichtspunctie uitkomst bieden, waarbij een leukocytentelling, microscopische beoordeling van eventueel aanwezige kristallen en een kweek van het synoviale vocht uitsluitsel kunnen geven.12

Figuur 1
Kristallen bij polarisatiemicroscopie
Figuur 1 | Kristallen bij polarisatiemicroscopie
Foto van het beeld bij polarisatiemicrosopie (vergroting 400x) van gewrichtsvloeistof waarin kristallen aanwezig zijn. (a) Er zijn ruitvormige of rechthoekige (romboïde) calciumpyrofosfaatkristallen zichtbaar van verschillende groottes (pijlen), passend bij calciumpyrofosfaatziekte. (b) Er zijn dubbelbrekende naaldvormige natriumuraatkristallen zichtbaar en, rechts in beeld, een kluwen van kristallen (tofus); beide bevindingen passen bij jicht.

Aanvullende diagnostiek

Wanneer er op basis van het klinisch beeld twijfel bestaat of het jicht is kan aanvullende diagnostiek worden ingezet.

Gewrichtspunctie

De gouden standaard voor de diagnose ‘jicht’ is als er bij polarisatiemicroscopie uraatkristallen in de gewrichtsvloeistof worden aangetoond of de aanwezigheid van tofeus materiaal wordt vastgesteld (specificiteit: 100%).13 Een negatieve gewrichtspunctie sluit de diagnose niet uit. Het afweersysteem ruimt de kristallen na enkele dagen op, waardoor die bij een punctie afwezig kunnen zijn . Daarnaast is herkenning van kristallen afhankelijk van de kennis en ervaring van de microscopist; de variatie hierin is groot.14

Bloedonderzoek

Een niet-afwijkende urinezuurconcentratie in het bloed sluit jicht niet uit: circa 10% van de patiënten met jicht heeft tijdens een aanval een serumurinezuurconcentratie van < 0,36 mmol/l.15

Röntgenfoto’s

Röntgenfoto’s van de gewrichten hebben geen diagnostische waarde bij een eerste aanval; vaak zijn er nog geen afwijkingen zichtbaar.16 Later in het ziekteproces kunnen kenmerkende afwijkingen worden gezien, zoals ‘punched-out lesions’ of intra-articulaire erosies (figuur 2a). Deze erosies worden veroorzaakt door tofi. Doordat tofi zich vanuit de weke delen naar het gewricht verspreiden, worden deze erosies vooral aan de basis van het gewricht gezien.

Figuur 2
Beeldvormende onderzoeken bij jicht
Figuur 2 | Beeldvormende onderzoeken bij jicht
(a) Röntgenfoto van de rechter voet van een patiënt met jicht. Er zijn kenmerkende ‘punched-out lesions’ zichtbaar van het distale interfalangeale (DIP) en het metatarsofalangeale gewricht (MTP) van de 2e straal. Ook zijn erosieve afwijkingen van het proximale interphalangeale gewricht (PIP) en het MTP van de 3e straal. (b) Echogram van het MTP-1-gewricht van een patiënt met jicht. De afzetting van uraatkristallen op het kraakbeenoppervlak veroorzaakt het dubbelcontoursignaal. Dit is een hyperechogene lijn op het oppervlak van het hypo-echogene gewrichtskraakbeen die evenwijdig loopt aan het subchondrale bot. Deze lijn is irregulair en zichtbaar onder iedere invalshoek. (c) ‘Dual energy computed tomography’-opname van de rechter voet van dezelfde patiënt als bij figuur a. Er zijn meerdere ophopingen van uraatkristallen (tofi) zichtbaar rond de gewrichten en in de weke delen, met name rond het MTP-2-gewricht. De tofi zijn weergegeven als groene gebieden; het kraakbeen is paars.

Echografie

Neergeslagen uraatkristallen kunnen bij echografie van het gewricht verschillende beelden geven. Ten eerste kunnen de kristalafzettingen worden waargenomen als het dubbelcontoursignaal, een hyperechoïsche lijn van uraatkristallen die parallel loopt aan het gewrichtskraakbeen (zie figuur 2b). Ten tweede kan het sneeuwstormaspect worden gezien, waarbij de uraatkristallen in de gewrichtsvloeistof zichtbaar zijn als zwevende hyperechogene structuren. Ten derde kunnen afzettingen worden gezien in gewrichten of pezen die suggestief zijn voor tofi. Een studie liet zien dat de diagnose ‘jicht’ kan worden aangetoond met een sensitiviteit en specificiteit van respectievelijk 77% en 84% wanneer minimaal 1 van deze 3 kenmerken aanwezig is bij echografisch onderzoek.17 Ook kunnen erosieve afwijkingen met echografie in beeld worden gebracht, vaak zelfs al voordat deze zichtbaar zijn op een röntgenfoto.

‘Dual energy computed tomography’

Met ‘dual energy computed tomography’ (DECT) kunnen neergeslagen uraatkristallen worden afgebeeld en kan worden berekend hoeveel urinezuur er in totaal aanwezig is (zie figuur 2c). Met name bij langer bestaande jichtsymptomen kan DECT-onderzoek van toegevoegde waarde zijn. Een studie liet zien dat met DECT de diagnose kan worden opgespoord met een sensitiviteit van 81% en specificiteit van 91%.18 Vooralsnog is DECT-onderzoek niet sensitief genoeg om bij een negatieve scan de diagnose te kunnen verwerpen. Daarom wordt momenteel niet geadviseerd om DECT in te zetten in de eerste lijn.

Behandeling

De behandeling van jicht is tweeledig. Acute aanvallen worden behandeld met anti-inflammatoire middelen. Daarnaast wordt, op indicatie, urinezuurverlagende medicatie gegeven, ter voorkoming van nieuwe aanvallen of om tofi op te lossen.

Aanvalsbehandeling

Anti-inflammatoire middelen, zoals colchicine, NSAID’s en glucocorticoïden, worden zowel in de eerste lijn als tweede lijn veelvuldig gebruikt. Op basis van effectiviteit is er geen voorkeur voor een van deze middelen.2,19,20 De keuze voor een anti-inflammatoir middel kan worden gebaseerd op de relatieve contra-indicaties, zoals de aanwezigheid van een nierfunctiestoornis, cardiovasculaire ziekte of maag-darmaandoening (tabel 2).2 Voor de tweede lijn zijn er ook biologicals (anti-IL1) beschikbaar die specifiek ingrijpen in het ontstekingsproces. Deze middelen kunnen worden toegepast wanneer de reguliere behandeling gecontra-indiceerd is of niet effectief is gebleken.

Tabel 2
Anti-inflammatoire medicatie2,5
Tabel 2 | Anti-inflammatoire medicatie2,5

Urinezuurverlagende medicatie

Volgens de NHG-standaard ‘Artritis’ kan met urinezuurverlagende therapie worden begonnen wanneer de aanvalsfrequentie voor de patiënt onaanvaardbaar is, met als norm > 3 aanvallen per jaar, of bij tofeuze jicht.5 De (inter)nationale richtlijnen binnen de reumatologie adviseren om met urinezuurverlagende medicatie te beginnen bij ≥ 2 aanvallen per jaar of ≥ 1 subcutane tofus of chronische polyarticulaire jicht.2,20,21

In Nederland geldt allopurinol als de behandeling van eerste keus. Als tweede keus kan febuxostat of benzbromaron worden voorgeschreven; afhankelijk van de contra-indicaties kan voor 1 van deze 2 middelen gekozen worden.2 Hoewel geadviseerd wordt om patiënten met een nierfunctiestoornis te behandelen met allopurinol in een lagere begindosering, heeft onderzoek uitgewezen dat de dosering ook bij patiënten met een nierfunctiestoornis veilig verhoogd kan worden totdat de beoogde serumurinezuurconcentratie is bereikt.20,21 Vooralsnog is voorzichtigheid geboden bij het gebruik van febuxostat bij patiënten met ernstige cardiovasculaire comorbiditeit. Zo liet de CARES-studie zien dat bij patiënten met een ernstige cardiovasculaire aandoening het sterftecijfer hoger was bij gebruik van febuxostat, vergeleken met allopurinolgebruik. Het merendeel van de patiënten stopte echter voortijdig met de studiemedicatie, wat de interpretatie van de resultaten bemoeilijkt. Een recent onderzoek, de FAST-studie, liet niet zien dat het sterfterisico verhoogt door het gebruik van febuxostat, vergeleken met allopurinolgebruik.22 Aangezien patiënten met een ernstige cardiovasculaire aandoening werden uitgesloten van deelname aan dit laatst genoemde onderzoek, blijft voorzichtigheid geboden bij het voorschrijven van febuxostat aan deze patiënten.

Er kan zowel tijdens als na een aanval worden begonnen met urinezuurverlagende therapie.20 Omdat jichtaanvallen frequenter op kunnen treden gedurende de eerste periode nadat met een urinezuurverlagende behandeling is begonnen, wordt geadviseerd om de patiënt profylactisch te behandelen met een anti-inflammatoir middel gedurende 3-6 maanden. Als alternatief kan de dosering van het urinezuurverlagende middel langzaamaan worden verhoogd.2,20,21,23

‘Treat-to-target’ versus ‘treat-to-avoid-symptoms’

Geadviseerd wordt urinezuurverlagende therapie te gebruiken volgens een ‘treat-to-target’-aanpak.2,5,20,21 Deze treat-to-target-aanpak is gericht op het verlagen van de serumurinezuurconcentratie tot < 0,36 mmol/l; er wordt gestreefd naar een concentratie onder het verzadigingspunt om de vorming van urinezuurkristallen te voorkomen of om bestaande afzettingen van urinezuurkristallen op te lossen. Bij patiënten met ernstige jicht, zoals bij de aanwezigheid van tofi, chronische klachten of frequente aanvallen, wordt een streefwaarde van < 0,30 mmol/l aangehouden. Het wordt afgeraden om de serumurinezuurconcentratie te verlagen tot < 0,18 mmol/l. Urinezuur is een antioxidant en er zijn aanwijzingen dat het beschermt tegen neurodegeneratieve ziekten, zoals amyotrofische laterale sclerose, de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson.23

Een alternatief voor deze treat-to-target-strategie, is een behandeling die is gericht op het verminderen van symptomen, een ‘treat-to-avoid-symptoms’-strategie. De American College of Physicians (ACP) steunt deze aanpak. Zij stelt dat er onvoldoende bewijs is dat de voordelen voor een patiënt van een treat-to-target-strategie opwegen tegen de nadelen, zoals de herhaalde bepaling van de serumurinezuurconcentratie en herhaalde aanpassing van de dosering.24 In een gerandomiseerde Engelse studie werd de treat-to-target-aanpak vergeleken met de standaard huisartsenzorg, zonder dat daarbij duidelijk werd omschreven waar deze standaardzorg uit bestond. Het Engelse onderzoek liet zien dat toepassing van de treat-to-target-strategie, in combinatie met goede voorlichting en ondersteuning van een getrainde wijkverpleegkundige leidde tot minder jichtaanvallen, afname van tofi en een verhoogde kwaliteit van leven.25

Over het algemeen wordt geadviseerd om de treat-to-target-strategie levenslang te volgen. De aanbeveling voor levenslange therapie is echter gebaseerd op onderzoeken van een matige kwaliteit en met name op ‘expert opinion’. Bovendien is het advies ingegeven doordat jicht als chronische ziekte wordt gezien. De meest recente richtlijn over Jicht van de ACR beschrijft een voorkeur voor een chronische treat-to-target-aanpak, maar biedt ook de ruimte om urinezuurverlagende medicatie af te bouwen of te stoppen bij patiënten die klinisch in remissie zijn (minimaal ≥ 1 jaar geen aanvallen of tofi).20 Een systematische review liet zien dat wanneer urinezuurverlagende medicatie wordt gestopt bij patiënten met jicht, 34-81% een nieuwe aanval krijgt binnen 1-4,5 jaar. De studies die in de review werden meegenomen bevatten echter verouderde gegevens, kleine patiëntenaantallen en onvoldoende informatie over de reden van het stoppen.26

Samenvattend lijkt de treat-to-target-strategie beter te zijn dan de treat-to-avoid-symptoms-aanpak, zowel in de beginfase van de behandeling als wanneer de patiënt tijdens de behandeling in remissie is. Momenteel lopen er 2 Nederlandse pragmatische, niet-geblindeerde, multicentrische gerandomiseerde klinische trials. Het eerste onderzoek wordt uitgevoerd bij patiënten met jicht die beginnen met urinezuurverlagende medicatie; het tweede onder patiënten die tijdens urinezuurverlagende therapie minimaal 12 maanden in remissie zijn (GO TEST-studies; gefinancierd door ZonMw). In deze studies wordt de treat-to-target-groep behandeld met urinezuurverlagende medicatie met als doel een serumurinezuurconcentratie van < 0,36 mmol/l. De treat-to-avoid-symptoms groep wordt behandeld op geleide van symptomen. Bij de beginners wordt de dosering bepaald op basis van hun klachten in plaats van de serumurinezuurconcentratie. Bij de patiënten die in remissie zijn, wordt medicatie afgebouwd tot een stop. Indien de aanvallen weer frequent optreden wordt de behandeling hervat. Belangrijke uitkomsten in deze studies zijn effectiviteit – het bereiken of behouden van remissie – en de kosteneffectiviteit.

Leefstijladviezen en cardiovasculair risicomanagement

Bij iedere patiënt met jicht moet aandacht worden besteed aan de leefstijl, ongeacht of er met urinezuurverlagende therapie wordt begonnen. Voldoende beweging, dieetaanpassingen, afvallen en beperken van overmatig alcoholgebruik kunnen een geringe daling (0,06 tot 0,17 mmol/l) van het urinezuur teweegbrengen.27 Comorbiditeiten, zoals hypertensie, nierinsufficiëntie, obesitas en hart- en herseninfarcten, komen vaak voor bij jichtpatiënten.1 Jicht is een onafhankelijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Patiënten met jicht moeten daarom worden opgenomen in het programma voor cardiovasculair risicomanagement (CVRM), om zo traditionele cardiovasculaire risicofactoren vroegtijdig op te sporen en te behandelen.8

Conclusie

Ondanks het feit dat jicht de meest voorkomende inflammatoire reumatische aandoening is, kan het stellen van de diagnose een uitdaging zijn. In de eerste lijn wordt de diagnose veelal gesteld op basis van het klinisch beeld. De gouden standaard blijft het aantonen van uraatkristallen in de gewrichtsvloeistof. Klinische beslisregels en beeldvormende onderzoeken kunnen de diagnose ondersteunen. Bij frequente aanvallen of tofeuze jicht is urinezuurverlagende medicatie de hoeksteen van de behandeling. Vooralsnog luidt het advies om deze medicatie in te zetten op geleide van de serumurinezuurconcentratie (treat-to-target-strategie), maar wellicht dat voor sommige patiënten behandeling op geleide van symptomen (treat-to-avoid-symptoms-strategie) een effectief en veilig alternatief is.

Literatuur
  1. Dalbeth N, Merriman TR, Stamp LK. Gout. Lancet. 2016;388:2039-52. doi:10.1016/S0140-6736(16)00346-9. Medline

  2. Richtlijn Jicht. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Reumatologie; 2013.

  3. Neogi T. Gout. N Engl J Med. 2011;364:443-52. doi:10.1056/NEJMcp1001124. Medline

  4. Hueskes BAA, Roovers EA, Mantel-Teeuwisse AK, Janssens HJEM, van de Lisdonk EH, Janssen M. Use of diuretics and the risk of gouty arthritis: a systematic review. Semin Arthritis Rheum. 2012;41:879-89. doi:10.1016/j.semarthrit.2011.11.008. Medline

  5. NHG-Standaard Artritis. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap; 2017.

  6. Choi HK, Soriano LC, Zhang Y, Rodríguez LA. Antihypertensive drugs and risk of incident gout among patients with hypertension: population based case-control study. BMJ. 2012;344:d8190. doi:10.1136/bmj.d8190. Medline

  7. Epidemiologische data van ziekten van het botspierstelsel en bindweefsel: achtergrondrapport voor Programma Zinnige Zorg. Bilthoven: RIVM; 2019.

  8. Singh JA, Gaffo A. Gout epidemiology and comorbidities. Semin Arthritis Rheum. 2020;50:S11-6. doi:10.1016/j.semarthrit.2020.04.008. Medline

  9. Deesomchok U, Tumrasvin T. A clinical comparison of females and males with gouty arthritis. J Med Assoc Thai. 1989;72:510-5 Medline.

  10. Janssens HJ, Fransen J, van de Lisdonk EH, van Riel PL, van Weel C, Janssen M. A diagnostic rule for acute gouty arthritis in primary care without joint fluid analysis. Arch Intern Med. 2010;170:1120-6. doi:10.1001/archinternmed.2010.196. Medline

  11. Neogi T, Jansen TL, Dalbeth N, et al. 2015 Gout classification criteria: an American College of Rheumatology/European League Against Rheumatism collaborative initiative. Arthritis Rheumatol. 2015;67:2557-68. doi:10.1002/art.39254. Medline

  12. Gaffo AL. Clinical manifestations and diagnosis of gout. www.uptodate.com/contents/clinical-manifestations-and-diagnosis-of-gout, geraadpleegd op 20 december 2021.

  13. Richette P, Doherty M, Pascual E, et al. 2018 updated European League Against Rheumatism evidence-based recommendations for the diagnosis of gout. Ann Rheum Dis. 2020;79:31-8. doi:10.1136/annrheumdis-2019-215315. Medline

  14. Berendsen D, Neogi T, Taylor WJ, Dalbeth N, Jansen TL. Crystal identification of synovial fluid aspiration by polarized light microscopy. An online test suggesting that our traditional rheumatologic competence needs renewed attention and training. Clin Rheumatol. 2017;36:641-7. doi:10.1007/s10067-016-3461-0. Medline

  15. Schlesinger N, Norquist JM, Watson DJ. Serum urate during acute gout. J Rheumatol. 2009;36:1287-9. doi:10.3899/jrheum.080938. Medline

  16. Davies J, Riede P, van Langevelde K, Teh J. Recent developments in advanced imaging in gout. Ther Adv Musculoskelet Dis. 2019;11:1759720x19844429. doi:10.1177/1759720X19844429. Medline.

  17. Ogdie A, Taylor WJ, Neogi T, et al. Performance of ultrasound in the diagnosis of gout in a multicenter study: comparison with monosodium urate monohydrate crystal analysis as the gold standard. Arthritis Rheumatol. 2017;69:429-38. doi:10.1002/art.39959. Medline

  18. Gamala M, Jacobs JWG, van Laar JM. The diagnostic performance of dual energy CT for diagnosing gout: a systematic literature review and meta-analysis. Rheumatology. 2019;58:2117-21. doi:10.1093/rheumatology/kez180. Medline

  19. Roddy E, Clarkson K, Blagojevic-Bucknall M, et al. Open-label randomised pragmatic trial (CONTACT) comparing naproxen and low-dose colchicine for the treatment of gout flares in primary care. Ann Rheum Dis. 2020;79:276-84. doi:10.1136/annrheumdis-2019-216154. Medline

  20. FitzGerald JD, Dalbeth N, Mikuls T, et al. 2020 American College of Rheumatology guideline for the management of gout. Arthritis Care Res. 2020;72:744-60. doi:10.1002/acr.24180. Medline

  21. Hui M, Carr A, Cameron S, et al; British Society for Rheumatology Standards, Audit and Guidelines Working Group. The British Society for Rheumatology guideline for the management of gout. Rheumatology. 2017;56:e1-20. doi:10.1093/rheumatology/kex156. Medline

  22. Mackenzie IS, Ford I, Nuki G, et al; FAST Study Group. Long-term cardiovascular safety of febuxostat compared with allopurinol in patients with gout (FAST): a multicentre, prospective, randomised, open-label, non-inferiority trial. Lancet. 2020;396:1745-57. doi:10.1016/S0140-6736(20)32234-0. Medline

  23. Richette P, Doherty M, Pascual E, et al. 2016 updated EULAR evidence-based recommendations for the management of gout. Ann Rheum Dis. 2017;76:29-42. doi:10.1136/annrheumdis-2016-209707. Medline

  24. Qaseem A, Harris RP, Forciea MA; Clinical Guidelines Committee of the American College of Physicians. Management of acute and recurrent gout: a clinical practice guideline from the American College of Physicians. Ann Intern Med. 2017;166:58-68. doi:10.7326/M16-0570. Medline

  25. Doherty M, Jenkins W, Richardson H, et al. Efficacy and cost-effectiveness of nurse-led care involving education and engagement of patients and a treat-to-target urate-lowering strategy versus usual care for gout: a randomised controlled trial. Lancet. 2018;392:1403-12. doi:10.1016/S0140-6736(18)32158-5. Medline

  26. Beslon V, Moreau P, Maruani A, Maisonneuve H, Giraudeau B, Fournier JP. Effects of discontinuation of urate-lowering therapy: a systematic review. J Gen Intern Med. 2018;33:358-66. doi:10.1007/s11606-017-4233-5. Medline

  27. Vedder D, Walrabenstein W, Heslinga M, et al. Dietary interventions for gout and effect on cardiovascular risk factors: a systematic review. Nutrients. 2019;11:2955. doi:10.3390/nu11122955. Medline

Auteursinformatie

Sint Maartenskliniek, afd. Reumatologie, Nijmegen: I.R. Peeters, MSc, aios en promovendus (tevens: Radboud Institute for Health Sciences, Nijmegen); dr. M. Flendrie, reumatoloog; dr. N. van Herwaarden, reumatoloog en klinisch farmacoloog (tevens: Radboudumc, afd. Farmacologie-Toxicologie, Nijmegen). Universiteit van Twente, afd. Medical Cell Biophysics, TechMed Centre, Enschede: A. Moses, MSc, promovendus; dr. A.H. Oude Voshaar, senior onderzoeker. VieCuri Medisch Centrum, afd. Reumatologie, Venlo: dr. T.L.T.A. Jansen, reumatoloog. Ziekenhuis St Jansdal, afd. Reumatologie, Harderwijk: dr. M. Janssen, reumatoloog.

Contact I.R. Peeters (i.peeters@maartenskliniek.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: er zijn mogelijke belangen gemeld bij dit artikel. ICMJE-formulieren met de belangenverklaring van de auteurs zijn online beschikbaar bij dit artikel.

Auteur Belangenverstrengeling
Iris Rose Peeters ICMJE-formulier
A.H. (Martijn) Oude Voshaar ICMJE-formulier
Anusha Moses ICMJE-formulier
Tim L.T.A. Jansen ICMJE-formulier
Marcel Flendrie ICMJE-formulier
Noortje van Herwaarden ICMJE-formulier
Matthijs Janssen ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Huisartsgeneeskunde
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

G.M. (Clemens)
Rommers

Beste collega's

Een compliment voor deze beschrijving. Ik heb de toetsvraag onmiddelijk gebruikt tijdens ons blok bewegen in bachelor 3 geneeskunde waar in de reumatologie week jicht door de studenten bestudeerd moet worden. De mooi complete benadering en uitleg geeft studenten een mooie kapstok voor het leren van dit ziekte beeld en mij als docent steeds weer het gevoel dat we de studenten mooie dingen mogen leren.

Ik maak ook steeds reclame voor het student lidmaatschap van het NTvG. Jullie bijdrage versterkt dit nog meer

Met veel dank en groet

Prof dr GM Rommers, revalidatiearts en voormalig sectieredacteur NTVG

Bedenkingen bij dit artikel toegelicht aan de hand van enkele vragen.

1. Waarom geen eerstelijns auteurs? Ca. 90% van de jichtpatiënten wordt behandeld in de 1e lijn! Het artikel heeft een hoog tweede-lijns-perspectief, ondanks de ruime aandacht aan een in de 1e lijn ontworpen jichtcalculator, die ook in de 2e lijn zijn validiteit heeft bewezen.[1]

2. Waarom een (willekeurige) opsomming van nauwelijks bewezen risicofactoren, zoals zo vaak in overzichtsartikelen? Twee voorbeelden met commentaar.

- “Doorgemaakt gewrichtstrauma en acute medische stressvolle situaties”. Bewijs ontbreekt in de gebruikte referenties.

- “Purinerijk dieet” of “regelmatige inname van dranken met hoog suikergehalte”, als ‘klassieke’ risicofactoren. Er bestaat echter alleen bewijs voor associaties en dat is niet zomaar bewijs voor causaliteit.

Wat moet je met dit ‘soort’ factoren? Niet zoveel, zo erkennen NVR en NHG. De laatste is het duidelijkst: “Leg uit dat men van oudsher allerlei eet- en drinkgewoonten aan het ontstaan van jicht relateert, maar dat er te weinig wetenschappelijk bewijs is voor een direct oorzakelijk verband. Geef geen actieve adviezen over het vermijden van alcohol, purinerijke voedingsmiddelen en fructoserijke frisdrank anders dan noodzakelijk in het kader van cardiovasculaire risicopreventie”.

3. Waarom geen relativering van ‘klassieke’ hypothetische ziektekenmerken, waarvoor bewijs ontbreekt? Twee voorbeelden met commentaar.

- De theorie van het overschrijden van het verzadigingspunt van het serumurinezuur (SU) als basis voor het ontstaan van jicht(kristallen). De meeste mensen met een SU>0,35mmol/L krijgen echter nooit jicht.

- De opvatting dat “circa 10% van de patiënten met jicht tijdens de aanval een SU-concentratie heeft van <0.36mmol/L”. Onderzoek met kristal-bewezen jichtpatiënten die zonder urinezuur-verlagende therapie (ULT) een SU hebben <0,36mmol/L is niet te vinden. In de studie waarop de auteurs hun bewering baseren gebruikte men niet valide gebleken jichtclassificatiecriteria uit 1977.[2]

Opvallend hoe hypothetische jichtkenmerken standhouden. Het heeft misschien te maken met gebrek aan onderzoek, bijvoorbeeld i.v.m. RA. Een indicatie hiervoor het aantal Pubmedhits: ca. 21.000 voor jicht en 160.000 voor RA. Onderzoek naar jicht in 1e lijn: minder dan 1000 hits!

4. Waarom de ruime beschouwing over de ‘bijna vanzelfsprekende’ voorkeur voor ‘treat-to-target’-beleid (TTT) boven ‘treat-to-avoid-symptoms’ (TTAS) in geval van ULT? Bewijs voor effectiviteit van TTT beter dan TTAS (waarbij de patiënt ook nog wat te vertellen heeft) is er (nog) niet, volgens het artikel.

Een TTT-beleid sluit goed aan bij een maximale medicamenteuze benadering van elke jichtpatiënt, het liefst meteen na de eerste jichtaanval, zoals Britse richtlijnen adviseren.[3] Dit zal de farmaceutische industrie geen windeieren leggen, als je leest dat jicht wereldwijd “de meest voorkomende inflammatoire gewrichtsziekte” is, met in Nederland alleen al minimaal 500.000 patiënten.

H.J. Janssens, huisarts en jichtonderzoeker 1e lijn
Literatuur

[1] Kienhorst LB, Janssens HJ, Fransen J, Janssen M. The validation of a diagnostic rule for gout without joint fluid analysis: a prospective study. Rheumatology (Oxford) 2015;54:609-14.

[2] Janssens HJ, Janssen M, van de Lisdonk EH, Fransen J, van Riel PL, van Weel C. Limited validity of the American College of Rheumatology criteria for classifying patients with gout in primary care. Ann Rheum Dis. 2010;69:1255-6.

[3] Hui M, Carr A, Cameron S, Davenport G, Doherty M, Forrester H, et al.. The British Society for Rheumatology Guideline for the Management of Gout. Rheumatology (Oxford). 2017;56:e1-e20.

Geachte collega dr. H.J. Janssens,

Hartelijk dank voor uw uitgebreide reactie op ons artikel ‘Jicht: een overzicht van diagnostiek en behandeling’. Graag geven wij een toelichting op uw opmerkingen.

Inderdaad wordt een groot deel van de patiënten met jicht binnen de eerste lijn behandeld. Vermeld dient te worden dat slechts 150.000 van de 400.000 jicht patiënten in Nederland onder behandeling staan, waarvan 20.000 bij de reumatologen. Zoals ook uit uw reactie blijkt, bemoeilijkt het denken in lijnen de samenwerking van de verschillende disciplines. De indeling van nulde tot vierde lijn in de gezondheidszorg is voornamelijk financieel en organisatorisch gedreven en niet vanuit de patiënt opgezet. Een ander nadeel van ‘lijnen’ is dat resultaten van onderzoek in de ene lijn niet automatisch gelden voor een andere lijn. Zeker bij chronische aandoeningen zoals jicht is samenwerking tussen de lijnen heel belangrijk en zou een continuüm moeten zijn.

Wij erkennen dat er vanuit huisartsen zeer belangrijke wetenschappelijke bijdragen zijn geleverd aan allerlei facetten rondom jicht. Een huisarts als medeauteur had dan ook zeker niet misstaan. De aanvullende expertise van reumatologen omvat verder de diagnostiek van kristallen en de toegang tot andere dure diagnostische middelen (zoals bijvoorbeeld de DECT). Ook hier zouden wederzijdse afspraken moeten komen om de zorg nog beter af te stemmen (1).

Wat betreft de genoemde risicofactoren is interpretatie inderdaad lastig. Allereerst zijn er associaties gevonden tussen medische stressvolle situaties (waaronder operaties, met name bij pre-operatief urinezuur ≥0.53mmol/l) en het ontwikkelen van een jichtaanval (2-4). Ook voor de genoemde dieet factoren zijn er associaties beschreven (4, 5). Hoewel een associatie niet per se een oorzakelijk verband betekent, is causaliteit mede vanwege de veronderstelde pathofysiologie zeker wel mogelijk. Patiënten stellen in de spreekkamer vaak de vraag wat zijzelf aan jicht kunnen doen. Daarom hebben wij gemeend dit als volgt te moeten benoemen: ‘’Factoren die een jichtaanval kunnen uitlokken zijn onder andere een purinerijk dieet, de regelmatige inname van dranken met een hoog suikergehalte, doorgemaakt gewrichtstrauma en acute medische stressvolle situaties, zoals een hartinfarct of operatie’’. We geven niet het advies dat een purine, alcohol en fructose beperkt dieet gevolgd dient te worden. Zoals we ook in het artikel schrijven, leidt dit vaak maar tot een geringe daling (0.06-0.17mmol/l) van het serum urinezuur (6). Overigens, ook de NVR richtlijn en de richtlijn van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) adviseren leefstijl- en voedingsadviezen in het kader van cardiovasculaire risicopreventie bij jicht te bespreken (7-10).

Wij zijn het met collega Janssens ten dele eens dat het onderzoek naar jicht in verhouding tot bv. reumatoïde artritis (RA) achterblijft, zeker in de basisgezondheidszorg. De eerder genoemde jichtaantallen betekenen dat reumatologen per persoon 3 tot 6 maal zoveel jicht patiënten zien dan huisartsen. Dit verklaart mogelijk het verschil in interesse en expertise, en de hoeveelheid jicht onderzoek in de eerste en tweede lijn. Beschikbare tijd en geld zijn andere belangrijke factoren.
Het is daarnaast begrijpelijk dat er meer onderzoek naar RA gedaan wordt, omdat de ‘burden of disease’ – zelfs van behandelde RA – bijna een factor 3 groter is dan van jicht (11). Echter, is de verhouding qua onderzoek schever en is meer onderzoek naar jicht zeker wenselijk.

Tevens geven we graag een toelichting op wat u ‘hypothetische ziektekenmerken’ noemt. Allereerst is hyperuricemie wel een (vrijwel) noodzakelijke, maar inderdaad geen voldoende voorwaarde, en dit hebben we in het artikel ook niet zo gesteld. Ook in de jichtcalculator weegt een urinezuurgehalte boven 0,35 mmol/l als zwaarste factor mee. Inderdaad laten, hoewel gedateerd en relatief kleine studiepopulaties, onderzoeken zien dat een verlaagd serum urinezuur tijdens een acute jichtaanval mogelijk is (12-15). Het zou goed zijn dat dit onderzoek bij grotere groepen in de eerstelijnsgeneeskunde herhaald zou kunnen worden. Een asymptomatische hyperuricemie dient inderdaad niet verward te worden met jicht, er is vooralsnog geen wetenschappelijk bewijs dat  dit behandeling behoeft (9, 16). Al met al zijn deze veronderstelde risicofactoren – hoewel definitief experimenteel bewijs ontbreekt – veel meer dan slechts hypothetisch.

Wij onderschrijven de algemene gedachte van collega Janssens dat medicamenteuze therapie pas ingezet zou moeten worden als dat tot betere uitkomsten leidt dan afwachten of alleen met leefstijl- of dieet adviezen behandelen. Aangezien collega Janssens met ons eens is dat dit laatste weinig effect heeft, resteert de vraag: eerst maar alleen aanvallen behandelen (treat-to-avoid-symptoms of streven naar normalisering van het urinezuur om de oorzaak weg te nemen (treat-to-target). Momenteel adviseren de huidige internationale jicht richtlijnen een treat-to-target aanpak met urinezuurverlagende therapie levenslang voort te zetten. Echter, de meest recente richtlijn van de American College for Rheumatology (ACR) biedt ruimte om het stoppen of afbouwen van urinezuurverlagende medicatie te bespreken indien remissie bereikt is (9). Omdat overtuigend bewijs of een treat-to-target aanpak beter is dan een treat-to-avoid-symptoms aanpak ontbreekt, is dit onderwerp ook op de kennisagenda van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie geplaatst. Met het GO TEST  project willen we precies deze vraag beantwoorden. Een onderzoek in het Verenigd Koninkrijk liet overigens zien dat de kwaliteit van de gemiddelde ‘treat-to-avoid-symptoms’ strategie door huisartsen te wensen overlaat (17), omdat ondanks het optreden van aanvallen de urinezuur verlagende therapie niet werd opgehoogd.

Ten slotte, het idee dat treat to target met name gedreven wordt door economische motieven van de farmaceutische industrie is niet juist. De drie urinezuurverlagende medicamenten in Nederland (allopurinol, benzbromaron en febuxostat) zijn off-patent, en medicatiekosten van een treat to target behandeling bedragen voor het meest gebruikte allopurinol ongeveer 30 euro per patiënt per jaar. Deze kosten zijn lager dan die van de benodigde begeleiding door de huisarts of reumatoloog.

Met collegiale hoogachting,

MSc. Iris Rose Peeters, arts in opleiding tot reumatoloog, junior arts-onderzoeker
dr. A.H. OudeVoshaar, senior onderzoeker
MSc. A. Moses, junior onderzoeker
dr. T.L.T.A. Jansen, reumatoloog
dr. M. Flendrie, reumatoloog
dr. N. van Herwaarden, reumatoloog en klinisch farmacoloog
dr. M. Janssen, reumatoloog

Literatuur

practitioners and rheumatologists]. Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155(30-31):A3539.

2.           Jeong H, Jeon CH. Clinical characteristics and risk factors for gout flare during the postsurgical period. Adv Rheumatol. 2019;59(1):31.

3.           Dubreuil M, Neogi T, Chen CA, Choi HK, Chaisson CE, Hunter DJ, et al. Increased risk of recurrent gout attacks with hospitalization. Am J Med. 2013;126(12):1138-41.e1.

4.           Singh JA, Reddy SG, Kundukulam J. Risk factors for gout and prevention: a systematic review of the literature. Curr Opin Rheumatol. 2011;23(2):192-202.

5.           Major TJ, Topless RK, Dalbeth N, Merriman TR. Evaluation of the diet wide contribution to serum urate levels: meta-analysis of population based cohorts. BMJ. 2018;363:k3951.

6.           Vedder D, Walrabenstein W, Heslinga M, De Vries R, Nurmohamed M, Van Schaardenburg D, et al. Dietary Interventions for Gout and Effect on Cardiovascular Risk Factors: A Systematic Review. Nutrients. 2019;11(12):2955.

7.           Richtlijn Jicht. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Reumatologie;2013. .

8.           Standaard Artritis. Nederlands Huisartsen Genootschap. Versie2.0, November 2017.

9.           FitzGerald JD, Dalbeth N, Mikuls T, Brignardello-Petersen R, Guyatt G, Abeles AM, et al. 2020 American College of Rheumatology Guideline for the Management of Gout. Arthritis Care Res (Hoboken). 2020;72(6):744-60.

10.         Richette P, Doherty M, Pascual E, Barskova V, Becce F, Castañeda-Sanabria J, et al. 2016 updated EULAR evidence-based recommendations for the management of gout. Annals of the Rheumatic Diseases. 2017;76(1):29-42.

11.         Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.  Epidemiologische data van ziekten van het botspierstelsel en bindweefsel. Achtergrondrapport voor Programma Zinnige Zorg. Bilthoven. 2019.

12.         Schlesinger N, Norquist JM, Watson DJ. Serum Urate During Acute Gout. The Journal of Rheumatology. 2009;36(6):1287-9.

13.         Urano W, Yamanaka H, Tsutani H, Nakajima H, Matsuda Y, Taniguchi A, et al. The inflammatory process in the mechanism of decreased serum uric acid concentrations during acute gouty arthritis. J Rheumatol. 2002;29(9):1950-3.

14.         Rubin BR, Burton R, Navarra S, Antigua J, Londoño J, Pryhuber KG, et al. Efficacy and safety profile of treatment with etoricoxib 120 mg once daily compared with indomethacin 50 mg three times daily in acute gout: a randomized controlled trial. Arthritis Rheum. 2004;50(2):598-606.

15.         Schumacher HR, Jr., Boice JA, Daikh DI, Mukhopadhyay S, Malmstrom K, Ng J, et al. Randomised double blind trial of etoricoxib and indometacin in treatment of acute gouty arthritis. Bmj. 2002;324(7352):1488-92.

16.         Campion EW, Glynn RJ, DeLabry LO. Asymptomatic hyperuricemia. Risks and consequences in the Normative Aging Study. Am J Med. 1987;82(3):421-6.

17.         Doherty M, Jenkins W, Richardson H, Sarmanova A, Abhishek A, Ashton D, et al. Efficacy and cost-effectiveness of nurse-led care involving education and engagement of patients and a treat-to-target urate-lowering strategy versus usual care for gout: a randomised controlled trial. The Lancet. 2018;392(10156):1403-12.