Hulp bij zelfdoding in de psychiatrie in Nederland

Onderzoek
J.H. Groenewoud
P.J. van der Maas
G. van der Wal
M.W. Hengeveld
A.J. Tholen
W.J. Schudel
A. van der Heide
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:2244-8
Abstract

Samenvatting

Doel

De aard en omvang van (verzoeken om) hulp bij zelfdoding en euthanasie in de Nederlandse psychiatrie vaststellen.

Opzet

Retrospectief beschrijvend onderzoek.

Plaats

Geheel Nederland.

Methode

In 1996 werden schriftelijke vragenlijsten verzonden aan 673 psychiaters – ongeveer de helft van alle psychiaters in Nederland. De respons was 83.

Resultaten

Van de respondenten had 37 ooit een uitdruk kelijk en herhaald verzoek om hulp bij zelfdoding gehad, en 2 had ooit een dergelijk verzoek ingewilligd. De verkregen schatting luidde dat in de psychiatrie jaarlijks 320 verzoeken worden gedaan en dat aan 2 tot 5 patiënten hulp bij zelfdoding wordt verleend. De psychiaters die ooit hulp verleenden niet meegeteld, vond 64 dat hulp bij zelfdoding vanwege een psychiatrische aandoening aanvaardbaar kan zijn. De belangrijkste redenen om een verzoek te weigeren waren de aanwezigheid van een behandelbare psychiatrische aandoening, principiële bezwaren tegen hulp bij zelfdoding, en twijfel aan de ondraaglijkheid of uitzichtloosheid van het lijden. De meeste – maar niet alle – patiënten aan wie hulp bij zelfdoding verleend werd. hadden zowel een psychiatrische stoornis als een ernstige somatische aandoening, veelal in de terminale fase.

Conclusie

Uitdrukkelijke verzoeken om hulp bij zelfdoding komen regelmatig voor in de Nederlandse psychiatrie, maar worden zelden ingewilligd.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg: mw.J.H.Groenewoud, arts-onderzoeker; prof.dr.P.J.van der Maas en mw.dr.A.van der Heide, artsen-epidemiologen.

Vakgroep Psychiatrie: prof.dr.W.J.Schudel, psychiater.

Vrije Universiteit, Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek, Amsterdam.

Prof.dr.G.van der Wal, sociaal-geneeskundige.

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Psychiatrie, Leiden.

Prof.dr.M.W.Hengeveld, psychiater.

Academisch Ziekenhuis, afd. Psychiatrie, Groningen.

Dr.A.J.Tholen, psychiater.

Contact mw.J.H.Groenewoud

Verantwoording

Dit onderzoek wordt afgedrukt met de namen van alle auteurs van de eerste publicatie.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, november 1997,

Groenewoud et al. rapporteren een retrospectief beschrijvend onderzoek naar de aard en omvang van (verzoeken om) hulp bij zelfdoding in de Nederlandse psychiatrie (1997:2244-8). In tabel 4 van hun artikel worden de kenmerken gegeven van 11 patiënten bij wie de psychiater op verzoek hulp bij zelfdoding verleende. Ik denk dat ik deze tabel niet goed begrijp, want ik lees eruit dat de patiënten F en K geen psychiatrische diagnose hadden, zodat ik mij afvraag waarom de psychiater zo nauw betrokkenwas bij de suïcidehulp. Intrigerend is ook de somatische diagnose bij patiënt J: ‘vermoeden van neurologische aandoening’, en dat bij iemand met een somatisatiestoornis en een persoonlijkheidsstoornis. Natuurlijk faalt dan elke behandeling.

Een andere onduidelijkheid voor mij veroorzaakt de passage ‘aan 2 andere patiënten werd het middel door de respondent toegediend’. Dat lijkt mij geen hulp bij suïcide, maar euthanasie, en daar ging het niet over. Verontrustend is ook dat slechts in 3 gevallen geen verklaring van natuurlijk overlijden werd afgegeven. In de beschouwing wordt hier verder niet over gesproken.

Verder wordt gesuggereerd dat er na 1994 (na de zaak-Chabot) meer verzoeken werden gedaan dan daarvoor: 65 tussen 1977 en 1994, en 137 in 1994 of later. In een bericht in NRC Handelsblad (18 november 1997) naar aanleiding van dit artikel is dit ook zo geïnterpreteerd, terwijl het misschien niet klopt, omdat het gaat om de recentste verzoeken. In de beschouwing wordt hier niet over gesproken.

Wat de opvattingen over de zorgvuldigheidseisen betreft, denk ik dat niet alleen psychiaters die van mening waren dat het verlenen van hulp bij zelfdoding aan psychiatrische patiënten aanvaardbaar kan zijn, hierover ondervraagd hadden moeten worden, maar ook de anderen. Die kunnen ondanks hun afwijkende mening toch waardevolle opvattingen hierover hebben ‐ net zoals mensen die al of niet uit principe geen auto rijden toch ook waardevolle ideeën kunnen hebben over bijvoorbeeld de maximumsnelheid in de bebouwde kom.

R.F. Duyff

Rotterdam, januari 1998,

Onze tabel 4 is bedoeld om een indruk te geven van de (zeldzame) gevallen waarin een psychiater hulp bij zelfdoding verleende aan een patiënt die bij hem/haar onder behandeling was. De tabel is volledig gebaseerd op de gegevens zoals die door de desbetreffende psychiaters werden verstrekt. Wij hebben gemeend ook de twee (vermoedelijke) gevallen van euthanasie, door de respondent beschreven als gevallen van hulp bij zelfdoding en door deze mogelijk ook als zodanig ervaren, in deze tabel op te moeten nemen.

In Nederland is over de hele linie het meldingspercentage nog steeds vrij laag: slechts 41% van alle gevallen van euthanasie of hulp bij zelfdoding wordt gemeld. Daarbij moet men bedenken dat over de toelaatbaarheid van hulp bij zelfdoding aan psychiatrische patiënten pas sinds 1994 (de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak-Chabot) enige duidelijkheid bestaat.

Het is niet onze bedoeling te suggereren dat het aantal verzoeken na de zaak-Chabot is toegenomen. Het gaat hier inderdaad om het jaar waarin de respondent voor het laatst een dergelijk verzoek had gehad.

Mensen kunnen hulp bij zelfdoding aan psychiatrische patiënten om uiteenlopende redenen onaanvaardbaar vinden. Voor psychiaters die er om principiële redenen afwijzend tegenover staan, zullen zorgvuldigheidseisen vaak geen bijzondere betekenis hebben. Sommigen van hen gaven aan de desbetreffende vragen niet te kunnen beantwoorden, terwijl anderen ze aanmerkten als onbelangrijk. Vanwege de onvolledigheid van de beantwoording en de onzekerheid over de interpretatie van de wel gegeven antwoorden hebben wij deze resultaten niet vermeld. De analogie met automobilisten ligt naar ons idee wat anders: het gaat dan om personen die vinden dat autorijden altijd ontoelaatbaar is en voor wie een eventuele maximumsnelheid dus niet aan de orde is, of irrelevant.

J.H. Groenewoud
A. van der Heide
P.J. van der Maas
G. van der Wal