Samenvatting
Sportletsels ontstaan door telkens terugkerende gelijksoortige bewegingen, waarbij submaximale krachten worden aangewend. In de praktijk wordt de term, oneigenlijk, ook gebruikt voor blessures die ontstaan tijdens sporten, maar die evengoed daarbuiten kunnen ontstaan (bijvoorbeeld tijdens het werk).
Bij hardlopen kunnen letsels ontstaan van spieren (ruptuur, chronisch compartimentsyndroom), van pezen (peritendinitis, tendinosis, partiële ruptuur, insertietendinitis), van bot (stressfractuur) en van kraakbeen (artrose). Springen levert vooral risico voor de enkel, in het bijzonder voor het ontstaan van een anterieure- of posterieure-‘impingement’-syndroom. Werpen vraagt veel van de schouderspieren; mogelijke problemen zijn microrupturen in de rotatorenmanchet, afscheuring van het labrum glenoidale, chronische tendinitis van de bicepspees en entrapment van de N. suprascapularis.
De belangrijkste pijler van de behandeling is rust. Soms is bij blijvende klachten een operatieve ingreep nodig. Voorafgaande beeldvormende diagnostiek kan dan van waarde zijn.
(Geen onderwerp)
Utrecht, mei 1998,
In hun overigens heldere uiteenzetting over een aantal frequente en minder frequente sportletsels kiezen Heijboer et al. gewild voor een beperking van het begrip ‘sportletsel’ (1998:1130-6). In de door hen gehanteerde definitie worden alleen de overbelastingsletsels als sportletsel benoemd. In de epidemiologische onderzoeken echter die in de jaren tachtig en negentig naar de omvang en de aard van sportblessures zijn gedaan wordt een ruimere begripsdefinitie gehanteerd. Sportblessures wordengedefinieerd als ongevallen of aandoeningen (acuut of chronisch) die door sportbeoefening ontstaan.1 Om verwarring te voorkomen is het wenselijk om één begrippenkader te gebruiken waarbij naast sportblessures ook privé-, verkeers- en bedrijfsongevallen zijn gedefinieerd.
Jaarlijks ontstaan globaal 2,9 miljoen sportblessures, waarvan 1,1 miljoen medisch behandeld wordt. Van de sportblessures ontstaat 90% acuut. De categorie sportletsels volgens de definitie van de auteurs bestrijkt zo'n 10% van alle gevallen en lijkt, mogelijk door de vergrijzing van de sportpopulatie, toe te nemen.2 3 Dat de behandelwijze bij deze letsels niet anders dient te zijn dan bij letsels ten gevolge van het verkeer of het werk lijkt logisch. In de praktijk kan de bewering beter worden omgedraaid. De belangrijkste pijler van de therapie ingesteld door sportartsen is niet rust, maar afstemmen van de (sport)-belasting op de belastbaarheid.4 Dat ook voor tijdelijke rust wordt gekozen is in bepaalde gevallen onontkoombaar. Vanzelfsprekend onderschrijf ik de visie van de collegae dat kennis van de bewegingen in de sport alsmede van de eisen die aan de sporter worden gesteld van groot belang is. Niet voor niets bedraagt de specialisatieopleiding tot sportarts 4 jaar.5 Tenslotte is meer wetenschappelijk onderzoek, onder andere naar de langetermijngevolgen van sportbeoefening, noodzakelijk.
Montfoort GLM van, Galen WChC van, Harris S. Ongevallen in Nederland. Amsterdam: Stichting Consument en Veiligheid, 1988.
Mulder S, Bloemhoff A, Harris S, Kampen LTB van, Schoots W. Ongevallen in Nederland, opnieuw gemeten. Amsterdam: Stichting Consument en Veiligheid, 1995.
Galen WChC van, Diederiks JPM. Sportblessures breed uitgemeten; een onderzoek naar aantal, aard en achtergronden van sportblessures in de loop van één jaar. Haarlem: De Vrieseborch, 1990.
Inklaar H. The epidemiology of soccer injuries in a new perspective [proefschrift]. Utrecht: Rijksuniversiteit, 1995.
Leerplan opleiding sportarts. Utrecht: NIOS, 1998.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, juni 1998,
In ons overzichtsartikel over sportletsel hebben wij bewust gekozen voor de beschrijving van enkele sportgebonden letsels. Dat in de praktijk het begrip ‘sportletsel’ anders wordt gehanteerd, wordt ook met zoveel woorden in de eerste alinea van ons artikel gezegd. Als men, bijvoorbeeld om politieke redenen, wil weten hoeveel letsels per jaar door sportbeoefening ontstaan, kan de door Van Linschoten geciteerde definitie van sportletsel worden gehanteerd. In het kader van een overzichtsartikel over sportletsel hebben wij echter gemeend ons te moeten beperken tot de beschrijving van enkele sportspecifieke aandoeningen. Niemand zit immers te wachten op een zoveelste verhandeling over bijvoorbeeld de enkeldistorsie. Bovendien is er in dezelfde reeks ‘Honderd jaar orthopedie in Nederland’ een overzichtsartikel over traumatologie verschenen. 1
Collega Van Linschoten stelt dat de belangrijkste pijler van de door sportartsen ingestelde therapie voor overbelastingsletsels niet rust is, maar het afstemmen van de sportbelasting op de belastbaarheid. Op zichzelf is dit een juiste constatering. Bij de patiënten met overbelastingsletsels die bij de specialist terechtkomen, heeft deze behandeling in de regel onvoldoende geholpen. Het spreekt vanzelf dat het voorschrijven van rust voor de sporter een impopulaire maatregel is. Vaak is het mogelijk een alternatieve sportbelasting te adviseren. Naast rust moet ook fysiotherapeutische behandeling genoemd worden als therapie voor overbelastingsletsels.
In de slotalinea's breekt Van Linschoten een lans voor het specialisme sportgeneeskunde. Gelukkig is er de laatste jaren steeds meer samenwerking tussen de sportgeneeskunde en de orthopedie, zowel in wetenschappelijk onderzoek naar de langetermijngevolgen van sportbeoefening als in de dagelijkse praktijk.
Heeg M, Lange S de, Marti RK. Honderd jaar orthopedie in Nederland. II. Fractuurbehandeling. [LITREF JAARGANG="1998" PAGINA="999-1004"]Ned Tijdschr Geneeskd 1998; 142:999-1004.[/LITREF]