Samenvatting
Doel
Beantwoorden van de vraag of positieve selectie van (pre)schizofrene Surinamers in Suriname vóór migratie naar Nederland de hoge frequentie van eerste opnamen wegens schizofrenie in Nederland kan verklaren.
Opzet
Retrospectief.
Plaats
's Lands Psychiatrisch Ziekenhuis Paramaribo (LPZ), Suriname.
Methode
Met behulp van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek te Voorburg en van het Centraal Bureau Bevolking te Paramaribo werden het emigratie- (naar Nederland) en het remigratiepercentage voor de Surinaamse bevolking bepaald in de periode 1984-1990. Ook werd de remigratie geïnventariseerd. Uit het archief van LPZ te Paramaribo werden dossiers van (pre)schizofrene patiënten geselecteerd, bij welke patiënten vervolgens het migratiepatroon werd nagevraagd. Met de χ2-toets werd de betekenis van gevonden verschillen bepaald.
Resultaten
Surinaamse (pre)schizofrene patiënten emigreerden niet méér naar Nederland (6,3) dan de Surinaamse bevolking in het algemeen (9,6); wel remigreerden zij meer naar Suriname dan de Surinaamse personen in het algemeen.
Conclusie
De positieve-selectiehypothese dient te worden verworpen.
(Geen onderwerp)
Almere, maart 1998,
In het artikel van collegae Bogers en De Jong wordt het percentage van Surinaamse (pre)schizofreniepatiënten dat is geemigreerd in de periode 1984-1990 vergeleken met het percentage emigranten uit de algemene bevolking in Suriname in dezelfde periode (1998:464-8). De conclusie, die tevens is samengevat in de titel van het artikel, luidt dat de verhoogde frequentie van opname wegens schizofrenie van Surinamers in Nederland niet wordt veroorzaakt door meer immigratie van (pre)schizofrenepatiënten. Deze conclusie wordt mijns inziens onvoldoende ondersteund door de gepresenteerde gegevens.
Het probleem van de in het artikel gegeven analyse is dat de kans dat een patiënt emigreert in de periode 1984-1990 afneemt naarmate later in de onderzoeksperiode de diagnose is gesteld. Zo heeft een patiënt met een diagnose in het begin van de onderzoeksperiode 7 jaar de gelegenheid om te emigreren, in de periode 1984-1990, en een patiënt bij wie in de loop van 1990 de diagnose wordt gesteld minder dan 1 jaar. Een vergelijking tussen patiënten en de algemene bevolking zou daarom dienen plaats te vinden op basis van incidentiedichtheid, dat wil zeggen op de kans per persoonsjaar. Hieronder volgt een grove schatting van deze kansen per 100 persoonsjaren met behulp van de door de auteurs gepresenteerde gegevens. Dit laat zien dat deze andere wijze van vergelijken nogal wat invloed heeft op de resultaten.
In het artikel wordt vermeld dat in de periode 1984-1990 Suriname gemiddeld 390.922 inwoners had en dat 37.369 emigranten Suriname verlieten (9,6% van de bevolking). Omgerekend over 7 jaar betekent dit 1,37 emigrant per 100 persoonsjaren. Van de 174 in het onderzoek geïdentificeerde patiënten emigreerden er 11 (6,3%). Indien deze patiënten regelmatig over de onderzoeksperiode waren verspreid, komt dit neer op (11/(3,5 × 174)) = 1,81 emigrant per 100 persoonsjaren, dat wil zeggen een niet-significante toename van het emigratiecijfer met een factor 1,3 (95%-betrouwbaarheidsinterval: 0,73-2,4). Het wijde betrouwbaarheidsinterval heeft tot gevolg dat een 2 maal zo hoog emigratiecijfer onder patiënten in vergelijking met de algemene bevolking niet wordt uitgesloten.
Uiteraard zijn deze cijfers slechts schattingen. Het zou zinvol zijn als de auteurs een heranalyse doen van het emigratiecijfer met behulp van incidentiedichtheid. Na deze heranalyse, waarbij, indien mogelijk, niet alleen rekening wordt gehouden met het tijdstip van diagnose, maar ook met variatie in emigratie tussen kalenderjaren en tussen leeftijdsgroepen, kan de door de auteurs gepresenteerde conclusie ofwel met meer zekerheid worden getrokken ofwel worden aangepast.
(Geen onderwerp)
Leidschendam, mei 1998,
Wij danken collega Borgdorff voor zijn reactie, die ons aanzet tot een verduidelijking betreffende de gevolgde methode. Borgdorff pleit voor een vergelijking tussen patiënten en de algemene bevolking op basis van incidentiedichtheid. Hij berekent de kans per persoonsjaar en laat daardoor het aantal jaren na het bezoek aan een Surinaamse psychiater een rol spelen in de berekening van het migratiepercentage. Borgdorff veronderstelt daarbij dat Surinaamse (pre)schizofrene patiënten pas naar Nederland reizen na dat bezoek en dat de gelegenheid die patiënten krijgen om tussen 1984 en 1990 uit Suriname te vertrekken in tijd voor de patiënten verschilt. Dat is echter niet volgens de opzet van het onderzoek. Een patiënt die zich in 1984 meldt op de (poli)kliniek heeft inderdaad 7 jaar om binnen de onderzoekstermijn te emigreren, immers in de periode 1984-1990. Dat geldt echter ook voor een patiënt die zich bijvoorbeeld in 1987 meldt. Die patiënt wordt als emigrant beschouwd wanneer hij tussen 1984 en 1990 emigreert. Wij beschouwen immers een reis naar Nederland vóór melding bij de (poli)kliniek ook als emigratie. Voor alle patiënten in de onderzoeksgroep geldt daarom dat zij 7 jaar de tijd hebben om te emigreren en wel van 1984 tot en met 1990. De vraag is immers niet of patiënten met een diagnose meer emigreren dan de bevolking, maar of mensen die symptomen van schizofrenie vertonen of gaan vertonen meer emigreren. Dat kan ook zijn voordat zij zich bij een psychiater melden. De veronderstelling is dat patiënten die zich met symptomen van schizofrenie meldden in de laatste jaren van de onderzoeksperiode zich ook in de jaren daarvóór niet optimaal voelden. Dat geldt vooral in Suriname, waar uit gesprekken met behandelaars bleek dat patiënten en hun familie lang talmen voordat zij zich voor hulp tot een psychiatrische instelling wenden.
Natuurlijk kan men veronderstellen dat patiënten na contact met een psychiater in Suriname gaan emigreren. Zo heeft Borgdorff de opzet van het onderzoek begrepen. Ondanks de toelichting die wij gegeven hebben, kunnen wij die gedachte wel volgen en wij hebben kunnen nagaan dat het gemiddelde van het aantal jaren na bezoek aan de (poli)kliniek in Suriname tot 1990 4,4 is. Het emigratiepercentage omgerekend naar persoonsjaren is dus (11/(4,4 × 174)) = 1,43 emigrant per 100 persoonsjaren. Dat is nauwelijks een toename van het emigratiecijfer, met een factor 1,04. Wij kunnen daarom de conclusie van het onderzoek handhaven.