Samenvatting
Doel
Vergelijken van de incidentie van schizofrenie bij in Nederland geboren personen met die bij de vier belangrijkste allochtone groepen (uit Suriname, de Nederlandse Antillen, Turkije en uit Marokko).
Opzet
Analyse van registratiegegevens, beschikbaar gesteld door de Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg.
Methode
De frequenties van al of niet gedwongen eerste opnamen wegens schizofrenie in een Nederlandse instelling voor intramurale geestelijke gezondheidszorg in 1990 werden uitgesplitst naar leeftijd, geslacht en geboorteland. De getallen werden uitgezet tegen de aantallen migranten woonachtig in Nederland op 1 januari 1990 (gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek). De frequenties werden vergeleken met de χ2-toets.
Resultaten
Frequenties van eerste opnamen wegens schizofrenie bij migranten geboren in Suriname en op de Nederlandse Antillen waren significant hoger (2-5 maal zo hoog) dan bij autochtonen of migranten geboren in Turkije. Frequenties bij jonge mannen geboren in Marokko waren eveneens verhoogd. Het percentage gedwongen opnamen was bij allochtone jonge mannen niet significant verhoogd, bij jonge Surinaamse vrouwen wel.
Conclusie
Dit onderzoek verschaft aanwijzingen voor een onrustbarend hoge incidentie van schizofrenie bij eerste-generatie-migranten uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Marokko.
(Geen onderwerp)
Willemstad, Curaçao, november 1994,
In het belangwekkende onderzoek van Selten en Sijben werden significante verschillen gevonden in de incidentie van schizofrenie (gedefinieerd als eerste opname) bij Nederlanders en die bij eerste-generatie-immigranten, onder wie Antillianen (1994;345-50). Over de laatste groep willen wij enkele opmerkingen maken.
In het onderzoek werd in de leeftijdscategorieën van 15-24, van 25-34 en van 35-44 jaar een statistisch significant hogere incidentie van schizofrenie bij Antilliaanse mannen gevonden) voor vrouwen konden geen conclusies getrokken worden vanwege te kleine getallen). Schizofrenie wordt vaak benaderd vanuit het kwetsbaarheid-stress-model.1 Volgens dat model kan emigratie een belangrijke stressfactor zijn voor het optreden van schizofrenie. Wat is nu het klinische belang van deze statistische significantie? Gechargeerd: zou een consequentie zijn, dat wij Antillianen die een verhoogd risico hebben op schizofrenie, sterk moeten afraden naar Nederland te gaan?
Wij vroegen ons echter af of de verhoogde incidentie niet te verklaren valt uit factoren die weliswaar in het artikel genoemd zijn, maar daarin weinig nadruk kregen. Zo is onze indruk dat bij Antillianen inderdaad te snel de diagnose ‘schizofrenie’ gesteld wordt. Een reden daarvoor is dat magie en bijgeloof een grote rol spelen in de belevingswereld van veel Antillianen. Veel ziekten worden verklaard vanuit slechte invloeden van anderen, die ‘brua (zwarte magie) voor je gezet hebben’. Zo worden soms, voor Nederlandse oren, bizarre beschrijvingen en verklaringen voor de symptomen gegeven (bijvoorbeeld bij affectieve stoornissen). Daarnaast kan het viermaal zo hoge druggebruik bij Antillianen de diagnostiek vertroebelen. Een derde bias vormt de omstandigheid dat Antillianen na een opname op de Antillen of vanwege het ontstaan van symptomen, door de familie naar Nederland worden gestuurd of zelf vertrekken. Wij hebben de indruk dat dit regelmatig vóórkomt. Mogelijke redenen daarvoor zijn de heftige schaamtegevoelens die opgeroepen worden door een opname in ‘de Capriles’ (psychiatrische kliniek), alsook simpelweg de overlast die een drugverslaafde psychotische patiënt kan veroorzaken. Ook leeft vaak het idee dat in Nederland alles beter is.
Een ander punt dat in het artikel geen aandacht krijgt, is het statistische probleem van de kleine getallen. Zo werden in de leeftijdscategorie van 15-24 jaar 5 Antillianen voor het eerst opgenomen onder de diagnose ‘schizofrenie’. Als er door de beschreven factoren een overschatting was van slechts 2 patiënten, dan vervalt al de significantie. In de groep van 35-44 jaar verdwijnt de statistische significantie reeds indien het één Antilliaan minder betreft. Alleen bij de groep van 25-34 jaar is het aantal groter en is de significantie veel sterker.
Hopelijk zal toekomstig onderzoek uitwijzen welke factoren oorzakelijk zijn voor de gevonden hogere incidentie.
Bosch RJ van den. Schizofrenie; eenheid in verscheidenheid. [LITREF JAARGANG="1993" PAGINA="1039-43"]Ned Tijdschr Geneeskd 1993;137:1039-43.[/LITREF]
(Geen onderwerp)
Den Haag, november 1994,
De kritische kanttekeningen van collega Van Harten et al. zijn het overdenken zeker waard. Ik heb nochtans de indruk dat Nederlandse artsen en psychiaters over het algemeen zeer voorzichtig zijn met het stellen van de diagnose ‘schizofrenie’. Bij allochtonen worden ‘drugpsychosen’ en ‘reactieve psychosen met cultuurgebonden uitingsvorm’ vrijwel altijd in de differentieel-diagnostische overwegingen betrokken. Bij twijfel wordt de diagnose uitgesteld of wordt uitgeweken naar de restcategorie ‘psychose niet anderszins omschreven’.
De kleine aantallen Antillianen in sommige leeftijdsgroepen vormen inderdaad een probleem wat betreft de statistische significantie, maar dat is te ondervangen door de incidentie te berekenen over een langere periode. De eerste uitkomsten van deze berekeningen bevestigen mijn eerdere bevindingen.
Dat patiënten voor behandeling naar Nederland worden gestuurd, zou de cijfers inderdaad kunnen beïnvloeden. Ik heb de indruk dat de meeste patiënten in Nederland voor het eerst psychotisch zijn geworden, maar ik kan natuurlijk slechts spreken vanuit mijn ervaring in Psychiatrisch Centrum Rosenburg.
(Geen onderwerp)
Den Haag, november 1994,
(Geen onderwerp)
Sittard, februari 1994,
Selten en Sijben lieten in hun onderzoek gegevens over opnamen in psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ-en) buiten beschouwing (1994;345-50). Volgens de auteurs is het daardoor ontbreken van informatie van geringe invloed, aangezien deze afdelingen slechts 10% van het totale beddenbestand in de geestelijke gezondheidszorg representeren en relatief weinig patiënten met schizofrenie opnemen.
Het genoemde percentage is correct, maar de conclusie niet. Hoewel de landelijke PAAZ-capaciteit bescheiden is, is de doorstroming groot. Met zo'n 15.000 opnamen per jaar nemen de PAAZ-en ongeveer 34% van de acute klinische psychiatrie voor hun rekening.1 In het Advies psychiatrische hulpverlening in het algemeen ziekenhuis van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid wordt zelfs bepleit dat de PAAZ in aanmerking komt voor de eerste psychiatrische opnemingen.2 Vooral voor de zogeheten versterkte PAAZ-en, die wel worden gezien als een alternatief voor een deel van de functie van het algemeen psychiatrisch ziekenhuis is dit eerder regel dan uitzondering en de diagnose ‘schizofrenie’ behoort zeker niet tot de contra-indicaties.
Aangenomen mag worden dat de frequenties van al of niet gedwongen eerste opnamen wegens schizofrenie bij migranten uit de door auteurs genoemde landen aanzienlijk hoger uitkomen als ook gegevens van PAAZ-en worden verzameld. Dit is allereerst een taak voor de Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg (SIG).
Alphen PJM van. Psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen. Stand van zaken in Nederland. Med Contact 1991; 46: 306-8.
Nationale Raad voor de Volksgezondheid. Advies psychiatrische hulpverlening in het algemeen ziekenhuis. Zoetermeer: Nationale Raad voor de Volksgezondheid, 1990.
(Geen onderwerp)
Den Haag, maart 1994,
Wij kunnen collega Van Alphen berichten dat volgens de SIG in 1990 14% van alle opnamen wegens schizofrenie een PAAZ betrof. Dat is een gering percentage en zal weinig invloed uitoefenen op onze conclusies. Bovendien zal een groot deel van deze patiënten vroeg of laat doorstromen naar een algemeen psychiatrisch ziekenhuis en door het Nederlandse Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg worden geregistreerd. Er is dus te weinig grond om de gepresenteerde gegevens aan te passen met PAAZ-gegevens.