Dames en Heren,
De onbekendheid met een zeldzaam syndroom kan leiden tot een overmaat aan onderzoek en uitstel van de diagnose. Aan de hand van 3 ziektegeschiedenissen tonen wij u de typische situatie van vage klachten boven in de buik, waarbij een goede anamnese en lichamelijk onderzoek kunnen leiden tot gericht aanvullend onderzoek en juiste behandeling.
Patiënt A, een 30-jarige man, bekend wegens familiaire scoliose, werd opgenomen op de afdeling orthopedie alwaar hij onder algehele narcose een dorsale spondylodese volgens Harrington onderging. De nabehandeling bestond uit een gipskorset.
Enkele weken na ontslag uit het ziekenhuis werd patiënt acuut opgenomen met intermitterende, hevige pijn in de bovenbuik, misselijkheid en braken na de maaltijd.
Bij lichamelijk onderzoek zagen wij een nerveuze, magere man met een gewicht van 59,5 kg en een lengte van 1,72 m; de bloeddruk bedroeg 12080 mmHg bij een pols van 100 slagen per minuut, regulair en equaal. De…
(Geen onderwerp)
Haarlem, maart 1988,
Met belangstelling hebben wij het artikel van Van Thiel et al. over het syndroom van Wilkie gelezen (1987;1697-9). Als aanvulling willen wij aan de hand van een recente ziektegeschiedenis aangeven dat het syndroom van Wilkie ook kan ontstaan door de gevolgen van een vroegere operatie in de bovenbuik.12
Een 68-jarige magere man had vage bovenbuikklachten en pijn onder de rechter ribbenboog. De diagnose cholelithiasis werd gesteld en een cholecystectomie volgde. Patiënt herstelde volledig en had gedurende 5 maanden geen klachten meer.Daarna kwam hij op het spreekuur met continu zeurende pijn subcostaal rechts en een vol gevoel tijdens en direct na de maaltijd, onafhankelijk van de houding, met regelmatige regurgitatie van schuimend, bruin-geel slijm. Hierdoor was hij minder gaan eten en vermagerd. Bij herhaling leverde de oesofagogastroduodenoscopie een opvallende gallige reflux en een gastritis op. Bij röntgenonderzoek werd in het distale deel van het duodenum een impressie gezien ter hoogte van de wervelkolom, waarschijnlijk veroorzaakt door de arteria mesenterica superior. Het pars descendens duodeni was wisselend overvuld met af en toe forse reflux naar de maag.
Bij laparotomie bleek het proximale deel van het duodenum opgetrokken te zijn door straffe, doch overigens niet stricturerende adhesies naar het galblaasbed van de lever. Dit is functioneel te vergelijken met een kort, dan wel een te hoog ontspringen van het ligament van Treitz.3 In beide situaties wordt het duodenum naar craniaal verplaatst, waarna het afgeklemd kan worden in de hoek tussen de aorta en de mesenteriale vaten. De adhesies werden gekliefd, evenals het ligament van Treitz, doch na operatie bleek dat de klachten niet verdwenen waren. Vervolgens werd daarom een duodenojejunostoma aangelegd en het leverbed opgevuld met een omentumplastiek. De klachten van patiënt zijn daarop verdwenen; röntgenologisch is de nu ongestoorde passage bevestigd.
Uit deze ziektegeschiedenis blijkt dat ook adhesies een rol kunnen spelen bij het ontstaan van het syndroom van Wilkie.
Hines JR, Gore RM, Ballantine GH. Superior mesenteric artery syndrome. Am J Surg 1984; 148: 630-2.
Guthrie RH. Wilkie's syndrome. Ann Surg I971; 173: 290-3.
Akin JT, Stephen W, Gray FACS, Skandalakis JE. Vascular compression of the duodenum: presentation of ten cases and review of the literature. Surgery 1976; 79: 515-22.