In november 1990 kwam bij een verhuizing van het archief van het Willem Arntsz Huis, psychiatrisch centrum in Utrecht, het dossier aan het licht van de opname van Theo van Gogh in het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Utrecht. Men stelde het ter beschikking van het Utrechts Gemeentearchief, dat een en ander voor nadere bestudering wederom beschikbaar stelde.
Ik ontving van Van Crimpen en van Van Heugten, wetenschappelijk medewerkers van het Van Gogh Museum, een zo volledig mogelijke transcriptie, die ik in dit artikel bespreek.
Op enkele tekstuele aanvullingen en verduidelijkingen zal ik op deze plaats niet ingaan. Uiteindelijk bleek toch nog een klein aantal, vooral medische termen en afkortingen, onduidelijk in hun betekenis dan wel moeilijk leesbaar, doch dit was geen belemmering voor het inzicht in de essentie van de ziektegeschiedenis van de laatste maanden van Theo van Gogh (figuur 1). Overigens refereert ook Kraus in 1954 reeds…
Het medisch dossier van Theo van Gogh
Breda, november 1992,
Collega Wester heeft helaas mijn artikel niet goed gelezen als hij mij laat veronderstellen dat Vincent van Gogh geleden heeft aan dementia paralytica. Integendeel: in de conclusie (bl. 1779) staat juist dat ondanks vergelijkbare klachten in een bepaalde periode bij hem (Vincent) géén aanwijzingen voor cerebrale syfilis bestonden.
Dat er geheel andere invalshoeken zijn om de ziektegeschiedenis van Vincent van Gogh te benaderen is mij uiteraard bekend. Een aantal daarvan heb ik ook besproken.1
De theorie over acute intermitterende porfyrie heeft zeker interessante aspecten, maar gaat zoals de meeste hypothesen over Van Goghs ziekte mank aan speculatieve opmerkingen over biografisch niet onderbouwde gegevens. De maag-darmklachten, zoals onder anderen door De Haas besproken,2 zijn maar in enkele brieven terug te vinden (474 en 480).34 Belangrijk is dat in brief 474 staat dat de klachten pas begonnen zijn ‘depuis que je suis ici’ (in Arles). In brief 480 meent Vincent dat de maagproblemen een oorzaak moeten hebben in de slechte wijn die hij in Parijs dronk, maar dat de klachten pas in Arles begonnen, hoewel hij op dat moment heel weinig dronk. Dit zou dus niet goed kloppen met de provocerende factor voor de symptomen van acute porfyrie. Het overmatig gebruik van absint wordt door Hulsker in de Engelstalige uitgave van de biografie over Vincent en Theo van Gogh ontkend: ‘The reality is that there is no evidence at all that Van Gogh was addicted to absinthe’.5
Wat Loftus en Arnold met de oogproblemen van Van Gogh bedoelen, is niet ‘unexplained’ als je de brieven goed leest (bijvoorbeeld brief 552).
Op het artikel van Loftus en Arnold is vooral kritiek te geven aangaande de veel te speculatieve onderdelen over de familie Van Gogh. De verwijzing naar Hulsker met betrekking tot de gelijkenis van Vincents en Theo's ziekte wordt door Hulsker zelf in een brief (d.d. 21 mei 1992) aan mij bestreden. De interpretatie van het ziektebeeld van zus Willemien vanuit dezelfde etiologie noemen Loftus en Arnold zelf ‘much more speculative’, en het gaat dus niet aan om verderop te beweren dat drie van de kinderen Van Gogh tekenen van acute intermitterende porfyrie vertonen. De veronderstelling dat vader Theodoor de drager is geweest van het gen wordt nergens door gedocumenteerd.
De diagnose ‘manisch-depressieve psychose’ in de korte ‘correspondence’ van Jamison en Wyatt is, zoals Wester opmerkt, inderdaad grotendeels gebaseerd op de redenering dat het meer voor de hand ligt om te proberen symptomen te verklaren op basis van een ziektebeeld dat statistisch veel meer kans heeft dan op basis van een zeldzamere aandoening en dat combinatie van porfyrie met geestesziekte niet veel voorkomt.
Voor de vraag hoe, in de psychobiografie in het algemeen en bij Van Gogh in het bijzonder, om te gaan met alternatieve verklaringsmogelijkheden verwijs ik graag naar het zeer leeswaardige artikel van Runyan.6 Het zou goed zijn dat heden ten dage nog eens een geïnteresseerde psychiater zich over de psychiatrische diagnostiek buigt. In het verleden is in ieder geval de diagnose ‘schizofrenie’ vele malen naar voren gekomen, maar uiteindelijk toch verworpen.7 Hierbij zal in ieder geval niet moeten worden vergeten, dat Vincent steeds een amnesie had met betrekking tot zijn aanvallen. Jamison en Wyatt realiseren zich dit overigens ook en merken op dat er dan misschien een ‘co-existing complex partial seizure disorder’ was.
Ik steun (zoals ook uit het voorgaande moge blijken) van harte de mening van Wester dat bij de psychobiografie van Van Gogh de moderne artsen hun veronderstelling dienen te toetsen aan de uitgebreide briefwisseling tussen Theo en Vincent, maar dat ze deze dan ook zelf lezen en niet te gemakkelijk afgaan op wat anderen beweren daarin gelezen te hebben.
Voskuil PHA. Het ziektebeeld van Vincent van Gogh. Soma en Psyche 1990; 16: nr 2 (april).
Haas W de. Vincent van Gogh, zijn lichamelijke ziekten, verwondingen en zelfmoord. [LITREF VOLGNR="02" JAARGANG="1983" PAGINA="2390-2"]Ned Tijdschr Geneeskd 1983; 127: 2390-2.[/LITREF]
Gogh V van. In: Crimpen H van, Berends-Albert M, red. Brieven van Vincent van Gogh. 's-Gravenhage: SDU. 1990.
Gogh V van. Verzamelde brieven van Vincent van Gogh. Deel 3. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1974.
Hulsker J. Vincent and Theo van Gogh, a dual biography. Ann Arbor (MI): Fuller, 1990: 402.
Runyan WM. Why did Van Gogh cut off his ear? The problem of alternative explanation in psychobiography. J Pers Soc Psychol 1981; 40: 1070-7.
Plokker J. Autistic selfexpression in mental disease. The shattered image of schizofrenics. London: Skilton, 1964.