Dames en Heren,
Oorpijn is een klacht waarmee patiënten zich vaak bij de huisarts presenteren. Bij jonge mensen betreft het meestal een ontsteking van het middenoor, terwijl op oudere leeftijd veelal een otitis externa in het spel is. Deze oorpijnklachten houden duidelijk verband met een afwijking van het gehoororgaan zelf. Minder vaak gaat het om oorpijn waarbij de oorzaak buiten het oor gezocht moet worden. Men spreekt in een dergelijk geval van gerefereerde oorpijn. Deze oorpijn zonder aanwijsbare oorafwijkingen kan de behandelend arts voor problemen stellen.1 Aan de hand van 4 ziektegeschiedenissen willen wij u demonstreren dat aan gerefereerde oorpijn een ernstige, moeilijk direct vast te stellen kwaadaardige aandoening binnen het hoofd-halsgebied ten grondslag kan liggen.
Patiënt A, een 63-jarige vrouw, is radiotherapeutisch behandeld voor een non-Hodgkin-lymfoom van de maag. Tijdens poliklinische controle door de gastro-enteroloog klaagde patiënte over linkszijdige oorpijn en vage keelpijn. Het onderzoek door de KNO-arts…
(Geen onderwerp)
Amsterdam, oktober 1998,
De Bondt et al. beschrijven vier casussen waarin maligniteiten van het hoofd-halsgebied vóórkomen (1998:1753-6). In hun beschouwing stellen zij dat het twijfelachtig is of in een vroeg stadium van een maligne aandoening uitgebreide radiodiagnostiek van dienst kan zijn. De reden is dat de dan nogkleine afwijking bij beeldvormende onderzoeken makkelijk gemist kan worden. Bij langzaam groeiende submucosale afwijkingen heeft herhaald onderzoek volgens de auteurs wel waarde.
Bij patiënt A leverden CT- en MRI-onderzoek geen aanknopingspunten op. Later werd een ulcererende tumor van de epiglottis met een metastase in de hals (T2N2M0) aangetoond. Bij patiënt B werd geen radiologisch onderzoek verricht, maar toch werd een diep infiltrerend supraglottisch larynxcarcinoom (T4N1M0) gediagnosticeerd. Patiënt C had een ulcererend plaveiselcelcarcinoom van de tongbasis (T3N0M0). Ook bij deze patiënt is geen beeldvormend onderzoek verricht. Tenslotte bleek patiënt D na een tweede CT-onderzoek een nasofarynxcarcinoom met halskliermetastase (T4N2bM0) te hebben.
Een en ander verbaast mij, omdat zowel bij verdenking op een maligniteit in het hoofd-halsgebied, als bij onderzoek op lokale uitbreiding van een reeds bekende tumor, radiologisch onderzoek (CT en MRI) onmisbaar is.12 Hierbij dient mogelijk ten overvloede vermeld te worden dat bij MRI de pulssequenties en de afbeeldingsinstellingen optimaal gekozen dienen te worden. MRI is de eerste keus, vanwege de superieure sensitiviteit bij het aantonen van kleine afwijkingen.
Het is mij onduidelijk op welke manier bij patiënten B en C de precieze TNM-classificatie totstandgekomen is, zonder radiologisch onderzoek. Verder vraag ik mij af op welke gronden hun uitspraak in de beschouwing is gebaseerd. Tenslotte mis ik daarin wat er retrospectief bij patiënt A (CT en MRI) en patiënt D (eerste CT-onderzoek) gevonden is.
Castelijns JA, Brekel MWM van den. Magnetic resonance imaging evaluation of extracranial head and neck tumors. Magn Reson Q 1993;9:113-28.
Brekel MWM van den, Castelijns JA, Stel HV, Waal I van der, Tiwari RM, Snow GB. Diagnostiek van lymfekliermetastasen van hoofd-halscarcinomen. [LITREF JAARGANG="1995" PAGINA="1075-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:1075-7.[/LITREF]
(Geen onderwerp)
Amsterdam, oktober 1998,
Het is ons uiteraard bekend dat CT en MRI essentieel zijn voor de stadiëring van hoofd-halstumoren. Wij kunnen collega Van Wagtendonk dan ook verzekeren dat de TNM-stadiëring van de gedemonstreerde patiënten mede met behulp van deze radiodiagnostische gegevens totstandgekomen is. Voor de korte beschrijving van de ziektegeschiedenissen leek ons de vermelding van deze gegevens echter overbodig. Op de vraag naar retrospectieve informatie betreffende de patiënten A en D kunnen wij antwoorden dat ook na revisie van het radiodiagnostisch materiaal geen verdachte kenmerken konden worden vastgesteld.