Samenvatting
– Bij doping, verboden geneesmiddelengebruik in de sport, gaat men ervanuit dat de middelen prestatiebevorderend (ergogeen) werken, hetgeen niet altijd het geval is.
– Amfetaminen blijken vooral bij korte, explosieve inspanningen een prestatiebevorderend effect te hebben. Bij duurprestaties als wielrennen is er bij een hoge intensiteit juist een prestatieverminderend effect.
– Coffeïne blijkt in doseringen van 3-6 mgkg een ergogeen effect op duurprestaties te hebben. De dopingreglementen staan echter een geringe hoeveelheid coffeïne toe.
– Androgene en anabole steroïden hebben een toename van spiervolume en -kracht tot gevolg. Bij vrouwen lijken lage doseringen in vrijwel alle sporttakken ergogeen te zijn.
– β2-adrenerge agonisten lijken een positief effect te hebben op spierkracht en -volume. Het is niet bekend of duurprestaties beïnvloed worden.
– Ofschoon groeihormoon in de sport wordt gebruikt, laten humane onderzoeken ten opzichte van placebo geen verschil zien in spierkracht en -volume.
– Bloeddoping en toediening van erytropoëtine hebben een bewezen ergogeen effect op duurprestaties.
(Geen onderwerp)
Arnhem, oktober 1997,
Aan erytropoëtine (EPO) wordt in het artikel van Kuipers en Hartgens (1997:1965-8) een ergogeen effect toegekend, onder verwijzing naar een artikel van Ekblom.1 Het betreffende onderzoek was echter niet dubbelblind uitgevoerd.
Leunissen (Maastricht) deed onderzoek bij patiënten met een slechte nierfunctie die EPO toegediend kregen.2 Behalve de nadelige bloeddrukstijging, namen de hartgrootte en het hartminuutvolume (HMV) af; de perifere weerstand nam toe. Het artikel van Leunissen duidt ook aan dat met EPO de hematocrietwaarde (Ht) aanzienlijk stijgt. Pas na 4 maanden trad bij deze patiënten een verbetering op van de inspanningstolerantie. Stijging van de hematocriet en toename van de perifere weerstand zijn uiteraard ongunstig voor de doorbloeding van de spieren van een sporter. EPO is een lichaamseigen stof, die in verhoogde mate wordt aangemaakt indien de sporter langdurig duurprestaties moet leveren, zoals in etappewedstrijden bij wielrenners, waarbij de plasmaconcentratie zich bijna verdubbelt.3
Hoewel de gegevens van patiënten met terminale nierinsufficiëntie niet zonder meer getransponeerd kunnen worden naar gezonde sporters, kan men toch op zijn minst het ondubbelzinnige dopingeffect van het geven van EPO aan een sporter in twijfel trekken. Fysiologische veranderingen in EPO gaan gepaard met duidelijke veranderingen in hematocriet: bij een Ht van 0,45 is de gemiddelde EPO-concentratie 20 mU/ml, bij een Ht van 0,50 is de gemiddelde EPO-concentratie 14 mU/ml.3
Een aantal jaren geleden, werden voor het eerst in ‘beschouwelijke’ artikelen over het falen van de Nederlandse wielrenners en de successen van de Italianen, deze successen toegeschreven aan het gebruik van EPO door de Italianen. Die theorie werd door journalisten opgeblazen tot een vaststaand feit. Uitgaande van de gemiddelde hematocriet van 0,45 van de meeste wielrenners, zou (recent) gebruik van EPO moeten leiden tot een duidelijke verhoging tot boven de 0,50. Aangezien er dit jaar slechts incidenteel hematocrietwaarden boven de 0,50 zijn vastgesteld, heb ik ernstige twijfels aan de sportjournalisten-theorie. Naar mijn mening is het geven van EPO aan een wielrenner te vergelijken met het rijden met een aanlopende rem en behoort het zogenaamde ‘universele gebruik van EPO’ tot de vele sportmythen.
Ekblom B, Berglund B. Effect of erythropoietin administration on maximal aerobic power. Scand J Med Sci Sports 1991;1:88-93.
Leunissen KML. Behandeling van nefrogene anemie. Janssen Medisch-Wetenschappelijk Nieuws, april 1995:68-72.
Schmidt W. Erythropoietin und Sport – Grundlagen und Meinungen. Dtsch Z Sportmed 1990;41:304-12.
(Geen onderwerp)
Maastricht, oktober 1997,
Collega Verheij trekt het ergogene effect van erytropoëtine bij sporters in twijfel en baseert zich onder andere op een onderzoek van Leunissen.1 Verschillende onderzoeken tonen aan dat behandeling met EPO bij nierpatiënten tot een verbeterd inspanningsvermogen leidt.2 Het prestatiebevorderende effect wordt zowel bij nierpatiënten als sporters toegeschreven aan de verhoging van de hemoglobineconcentratie.23 Verheij wijst ook op de nadelige effecten van EPO. Bij nierinsufficiëntie is echter sprake van een gestoorde water- en zouthuishouding, gepaard gaande met compensatiemechanismen. Daarvan is bij gezonde sporters geen sprake. De toename van de hemoglobinewaarde lijkt voor de prestatiebe'nvloeding belangrijker dan de beschreven nadelige effecten.
Om trombo-embolische complicaties bij sporters te voorkomen wordt thans bij wielrenners de hematocriet vastgesteld en bij waarden boven de 0,50 wordt een startverbod opgelegd. Het is inmiddels echter bij sporters en begeleiders bekend dat de hematocriet vrij snel verlaagd kan worden door bijvoorbeeld veel drinken of infusie van fysiologisch zout. Daarom wordt intensief gezocht naar betrouwbare methoden om het gebruik van EPO aan te kunnen tonen.
Leunissen KML. Behandeling van nefrogene anemie. Janssen Medisch-Wetenschapplijk Nieuws, 1995:68-72.
Dunn CJ, Markham A. Epoetin beta. A review of its pharmacological properties and clinical use in the management of anaemia associated with chronic renal failure. Drugs 1996;51:299-318.
Ekblom B. Blood doping and erythropoietin. The effects of variation in hemoglobin concentration and other related factors on physical performance. Am J Sports Med 1996;24(6 Suppl):S40-2.