Samenvatting
- Voor patiënten met darmfalen die aanhoudende problemen met het toedienen van parenterale voeding hebben is dunnedarmtransplantatie niet langer een experimentele behandeling, maar is het een standaardbehandeling geworden.
- Vroegtijdige verwijzing voor screening voor dunnedarmtransplantatie moet worden overwogen bij patiënten met permanent darmfalen die een occlusie van 2 centrale venen, frequente lijninfecties, een gestoorde leverfunctie of een onacceptabele kwaliteit van leven hebben.
- Een goede samenwerking tussen het transplantatiecentrum en de centra voor parenterale thuisvoeding is dan ook van essentieel belang.
- Met de toegenomen ervaring in de posttransplantatiezorg en nieuwere vormen van inductietherapie (met antithymocytenglobuline en interleukine-2-receptorantagonisten) en onderhoudstherapie (met tacrolimus) voor immuunsuppressie is de 1-jaarstransplantaatoverleving voor geïsoleerde en gecombineerde lever-dunnedarmtransplantatie gestegen tot respectievelijk 65 en 59.
- Afstoting, bacteriële en virale (Cytomegalovirus, Epstein-Barr-virus) infecties, lymfoproliferatieve posttransplantatieziekte en ‘graft versus host disease’ zijn de frequentste complicaties na dunnedarmtransplantatie.
- De meeste patiënten die een dunnedarmtransplantatie overleven, zijn onafhankelijk van parenterale voeding en hebben een goede kwaliteit van leven.
- Vanwege de risico’s van de procedure en de langetermijnbijwerkingen van de immunosuppressieve medicatie zal een dunnedarmtransplantatie vooralsnog alleen aangeboden worden aan patiënten met ernstige complicaties ten gevolge van toediening van parenterale voeding.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:391-8
Reacties