Dames en Heren,
Visusstoornissen vormen bij patiënten met diabetes mellitus een belangrijk probleem. Zo is diabetische retinopathie in de westerse wereld de meest voorkomende oorzaak van blindheid en slechtziendheid in de arbeidsproductieve levensperiode.1 Bij patiënten met diabetes kan ook dubbelzien voorkomen ten gevolge van neuropathie en het optreden hiervan kan de patiënt, zijn omgeving en ook de behandelend huisarts veel zorg geven. Soms is deze uiting van neuropathie in één of meer hersenzenuwen het eerste symptoom van diabetes mellitus. Het beloop van een dergelijk ziektebeeld is meestal goedaardig, zoals blijkt uit de volgende 3 ziektegeschiedenissen.
Patiënt A, een 70-jarige vrouw met sinds 28 jaar diabetes mellitus type II, waarvoor zij door de huisarts behandeld werd met orale bloedsuikerverlagende middelen, had geen visusklachten en bij de jaarlijkse oogheelkundige controles werden geen tekenen van een diabetische retinopathie gevonden. Vanwege klachten over dubbelbeelden werd zij door de huisarts verwezen naar de oogheelkundige…
(Geen onderwerp)
Rotterdam, juni 1996,
Polak et al. stellen dat een oogspierparese door diabetische neuropathie meestal voorafgegaan wordt door periorbitale pijn of hoofdpijn en soms door algehele malaise (1996;753-5). In de meeste gevallen treedt volledig herstel op binnen 4 weken tot 2 maanden. Onderzoek door neuroloog of oogarts wordt pas noodzakelijk geacht in geval van anisocorie bij een functiestoornis van de N. oculomotorius of wanneer na 2 weken nog geen verbetering is opgetreden. De leeftijd van de 3 beschreven patiënten is 70, 65 en 78 jaar. Graag wil ik hierop een aanvulling geven.
Dubbelzien door een oogspierparese, voorafgegaan door hoofdpijn bij patiënten in deze leeftijdscategorie kan ook veroorzaakt worden door reuzencelarteriitis. Diplopie door oftalmoplegie komt voor bij 12% van de patiënten met reuzencelarteriitis.1 Deze patiënten lopen een verhoogd risico op ischemische opticusneuropathie (minstens 36%) en moeten direct met hoog gedoseerde corticosteroïden behandeld worden om een irreversibele visusdaling aan één of beide ogen te voorkomen. Voor deze groep patiënten kan een ‘docter's delay’ van 2 weken het verschil betekenen tussen behoud of verlies van visus.
Bij een oudere patiënt die zich meldt met hoofdpijn en een oogspierparese, zou reuzencelarteriitis met behulp van een gerichte anamnese, lichamelijk onderzoek en BSE uitgesloten moeten worden. Bij twijfel is behandeling met hoog gedoseerde corticosteroïden aangewezen. Een A. temporalis-biopt kan binnen 2 weken na het starten van de corticosteroïden nog betrouwbaar afgenomen worden.
Duane TD. Clinical ophthalmology. Deel 5. Philadelphia: Harper & Row, 1985-1996:25-6.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, juli 1996,
Terecht stelt collega Van Everdingen in haar reactie dat reuzencelarteriitis met behulp van een gerichte anamnese, lichamelijk onderzoek en bepaling van de BSE uitgesloten moet worden bij een oudere patiënt met hoofdpijn en een oogspierparese.
Zoals door ons gemeld, geeft 60-80% van de patiënten met diabetische neuropathie hoofdpijn aan en meldde slechts 1 van de 3 door ons beschreven patiënten pijn boven het linker oog.
Reuzencelarteriitis gaat niet altijd met hoofdpijn gepaard (2-26% van de gevallen). De meest voorkomende oogheelkundige klacht bij reuzencelarteriitis is de visusdaling ten gevolge van een ischemische opticusneuropathie (75% van de gevallen).12
Indien de anamnese daartoe aanleiding geeft – met name bij hoofdpijn dan wel pijn ter hoogte van de A. temporalis in combinatie met algemene malaise en lichte koorts – is het inderdaad verstandig het onderzoek uit te breiden met onder andere een spoedige BSE-bepaling teneinde reuzencelarteriitis op te sporen en bijtijds therapie met corticosteroïden te beginnen. Een normale BSE (in deze leeftijdsgroep ≤ 30 mm/h) hoeft arteriitis temporalis niet met zekerheid uit te sluiten. Een negatief biopt van de A. temporalis sluit evenmin een arteriitis uit (in ongeveer 60% van de gevallen een negatieve uitslag).3
Stilma JS, Voorn THB. Praktische oogheelkunde. 6e herziene druk. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1996:221-2.
Wollensak J. Arteriitis temporalis. Stuttgart: Enke, 1981.
Aminoff MJ. Neurology and general medicine. Edinburgh: Churchill Livingstone, 1989.