Samenvatting
- Vanaf 1990 is met de introductie van de serumtest op prostaatspecifiek antigeen (PSA) het aantal onderzoeken op prostaatkanker met behulp van naaldbiopten sterk toegenomen.
- De betekenis van de verschillende diagnostische uitkomsten van de naaldbiopsie werden in verband gebracht met die in corresponderende prostatectomiepreparaten en met de bevindingen in vervolgbiopten. Deze gevevens zijn verkregen in de ‘Europese gerandomiseerde screeningsstudie naar prostaatcarcinoom (ERSPC)’.
- Bij mannen met verhoogde PSA-waarde, maar met een biopsie-uitslag ‘benigne’ of ‘negatief’ werd in 10-15 bij een vervolgbiopt alsnog een carcinoom gevonden.
- Bij de bioptdiagnose ‘carcinoom’ had 29 van de patiënten een prostaatcarcinoom met zodanige histopathologische kenmerken dat twijfelachtig is of zij daarvoor behandeld hadden moeten worden (minimaal carcinoom) en dit percentage nam toe naar 70 bij de bioptdiagnose ‘focaal carcinoom’; dat is een klein (< 3 mm diameter) haardje van goedgedifferentieerd adenocarcinoom in 1 van de biopten uit de sextantserie.
- Bij de bioptdiagnose ‘verdacht maligne’ bleek bij herhaling van de biopsie bij 36,5 van de patiënten een carcinoom gevonden te worden.
- Bij 13 van de mannen met de bioptdiagnose ‘hooggradige prostaat-intra-epitheliale neoplasie’ werd in de vervolgbiopten een carcinoom gevonden. Dit is echter niet hoger dan het percentage carcinomen gevonden na een initiële bioptdiagnose ‘benigne’.
- Thans lijkt het hoogst noodzakelijk om klinisch-pathologische parameters te ontwikkelen en te valideren om bij mannen zonder duidelijke symptomen, maar met de diagnose ‘prostaatkanker’ op grond van biopsieonderzoek, te besluiten tot een onmiddellijke curatieve ingreep, ter vermijding van overbehandeling van een substantieel deel van deze mannen.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:972-6
Reacties