De waarde van selectieve screening voor het opsporen van hypercholesterolemie

Onderzoek
M.K. Casparie
P.M.J. Stuyt
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:221-5
Abstract

Samenvatting

Naar aanleiding van de beslissing op de Nederlandse cholesterolconsensusbijeenkomst in 1987 om voor het opsporen van hypercholesterolemie slechts bij geselecteerde groepen het serumcholesterolgehalte te bepalen, werd een onderzoek verricht naar de waarde van selectieve screening. Hiertoe werd gedurende 8 weken bij alle 305 nieuw verwezen patiënten (leeftijd 20-65 jaar) op de polikliniek Algemene Interne Geneeskunde van het Academisch Ziekenhuis Nijmegen het serumcholesterolgehalte bepaald. Naast leeftijd, geslacht en rookgewoonten werden uit de medische status en via een vragenlijst gegevens over de screeningsvariabelen verkregen. Bij 4 patiënten was de reden voor verwijzing hypercholesterolemie; 11 hadden een aandoening die het cholesterolgehalte zou kunnen beïnvloeden en werden buiten beschouwing gelaten. Van 270 personen waren alle gegevens beschikbaar. Voor statistische analyse werden de t-toets en lineaire en logistische regressie-analyse gebruikt.

Voor selectieve screening zouden 87 (32) personen in aanmerking komen; 20 (23) van hen hadden hypercholesterolemie (serumcholesterolgehalte ≥6,5 mmoll). Door selectieve screening zouden 20 van de 43 personen (47) met hypercholesterolemie opgespoord worden. Leeftijd toonde een significante correlatie met het serumcholesterolgehalte (p < 0,001); als hiermee rekening werd gehouden, gaf selectieve screening geen groter aantal patiënten met hypercholesterolemie (p > 0,4); wel bleek het serumcholesterolgehalte in de groep die voldeed aan een of meer screeningscriteria hoger dan bij de groep die dat niet deed (p = 0,04). Van de screeningscriteria genoemd in de consensustekst toonde alleen hypertensie een significant verband met het serumcholesterolgehalte (p = 0,02), echter zonder grote sensitiviteit of voorspellende waarde voor hypercholesterolemie.

Voor het opsporen van hypercholesterolemie lijkt selectieve screening niet zinvol. Als men toch selectief wil screenen, dan komen vooral hypertensiepatiënten in aanmerking, te meer omdat uit preventief oogpunt herkenning van personen met meerdere risicofactoren van groot belang is.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis St Radboud, Kliniek voor Inwendige Ziekten, afd. Algemene Interne Geneeskunde, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Mw.M.K.Casparie, co-assistent (thans assistent-geneeskundige); dr.P.M.J.Stuyt, internist.

Contact dr.P.M.J.Stuyt

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, februari 1991,

In het artikel van collegae Casparie en Stuyt over een interessant onderzoek betreffende opsporing van hypercholesterolemie staan twee details die ik van een korte opmerking zou willen voorzien (1991;221-5). In de inleiding staat dat in tegenstelling tot de Amerikaanse benadering van opsporing via veel propaganda voor algemene screening, in de meeste Westeuropese landen anderszins is overeengekomen. Het komt meer voor dat de hier aangehaalde aanbevelingen van de European Atherosclerosis Society (EAS)12 worden beschouwd als de Europese consensus. Feitelijk is de betreffende aanbeveling opgesteld door een panel deskundigen van naam, doch zijn er daarnaast in vele landen ook nationale consensusteksten opgesteld die afwijken van die van de EAS.3-7 Van de mij bekende teksten – zeker geen compleet aantal – volgt Frankrijk min of meer de EAS, Oostenrijk de V.S., en hebben de Denen, Finnen en Engelsen eigen adviezen in de trant van de Nederlandse, zij het met variaties. Verder merk ik op dat de (veronder)stelling dat de Nederlandse Cholesterolconsensus met selectieve screening (of ‘case finding’) bedoelt een relatief groter aantal personen met hypercholesterolemie te vinden, niet klopt. De op schrift gezette Nederlandse Cholesterolconsensus bestaat min of meer uit drie gedeelten, te weten: ‘Stellingen toegelicht’, ‘Commentaar van de voorzitter’ en de onderbouwing van de adviezen in ‘Hoofdstuk 1-14’. In het laatste gedeelte gaat hoofdstuk 8 (dr.L.Verschoor) over screenen. In geen van de drie delen wordt bedoeld dat het onderzoek van categorieën personen met reeds aanwezige uitingen van coronaire atherosclerotische hartziekten (CAHZ) of risicofactoren relatief meer gevallen van hypercholesterolemie zou opleveren dan een algemene screening.

De gedachte in de werkgroep waarvan ik deel mocht uitmaken, was mijns inziens (dit Ingezonden is overigens à titre personnel geschreven) dat het vinden van verhoogde cholesterolwaarden bij een persoon met meer risicofactoren belangrijker, resp. nuttiger is dan het vinden van verhogingen bij personen zonder andere factoren. Meer risicofactoren bij dezelfde persoon veroorzaken immers niet slechts een additieve, maar multiplicatieve stijging van het risico van CAHZ.

De onderzochte en beschreven groep patiënten (n = 270) in de Nijmeegse universiteitspolikliniek laat zich moeilijk vergelijken met de algemene bevolking, maar het is niettemin interessant dat de gedachte wordt ondersteund dat hypertensie een ingang zou kunnen vormen om naar hypercholesterolemie te zoeken.9

G.J.M. Boerma
Literatuur
  1. Study Group European Atherosclerosis Society. Strategies for the prevention of coronary heart disease: a policy statement of the European Atherosclerosis Society. Eur Heart J 1987; 8: 77-88.

  2. Study Group European Atherosclerosis Society. The recognition and management of hyperlipidaemia in adults: a policy statement of the European Atherosclerosis Society. Eur Heart J 1988; 9: 571-600.

  3. Comité d'administration d'ARCOL. Consensus français sur le cholestérol et les dyslipoprotéinémies. Rev Prat 1989; 39: 972-4.

  4. Medical Research Council, Academy of Finland. Consensus development conference statement. Blood cholesterol and coronary heart disease. Ann Med 1989; 21: 415-24.

  5. British Cardiac Society Working Group on coronary disease prevention. Report. London: British Cardiac Society, 1987.

  6. Widhalm K, Zwiauer K, Kunze M, Sinzinger H, Kaliman J, Kostner G. Einheitliche Beurteilung der Blut-Cholesterin Konzentration: Der Oesterreichische Cholesterin-Konsens. Oesterr Arztezeitung 1988; 43: 32-7.

  7. Andersen D, Andreasen PB, Faergeman O, Poulsen H. Cholesterol and ischaemic heart disease. Consensus report of the Danish Medical Research Council. Third consensus conference, Copenhagen, 24 September, 1986.

  8. Cholesterolconsensus. Hart Bulletin 1987; 18 (Suppl 1): 1-64.

  9. Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Samenwerkingsproject preventie hart- en vaatziekten ‘Pretensie’. Uitvoeringsprotocol. Utrecht: NHG, 1987.

Nijmegen, maart 1991,

Collega Boerma maakt terecht de opmerking dat de aanbevelingen van de European Atherosclerosis Society een zg. policy statement betreffen en geen feitelijke consensus zijn.

De tweede opmerking van Boerma betreft de doelstelling van selectieve screening voor het opsporen van hypercholesterolemie. In de consensustekst wordt een lijst van categorieën personen vermeld, bij wie bepaling van het cholesterolgehalte wordt aanbevolen, doch deze wordt nergens expliciet toegelicht. Zodoende is uit de tekst niet duidelijk of met selectieve screening relatief meer personen met hypercholesterolemie kunnen worden opgespoord dan wel personen met een sterk vergrote kans op coronaire atherosclerotische hartziekten (CAHZ) op grond van cumulatie van risicofactoren. Boerma meent dat de eerste veronderstelling niet klopt. Het bepalen van het cholesterolgehalte bij personen met xanthomen, xanthelasmata en (of) arcus lipoides voor het 40e levensjaar, bij lipemisch serum onder nuchtere omstandigheden en in het geval van primaire hyperlipidemie beoogt juist het opsporen van personen met hypercholesterolemie en niet van personen met andere risicofactoren.

Natuurlijk zien wij in dat het vinden van verhoogde cholesterolwaarden bij personen met meer risicofactoren voor CAHZ van groot belang is. In dit licht blijft de vraag waarom bij zware rokers die eveneens een verhoogd risico van CAHZ hebben, niet een bepaling van het cholesterolgehalte geadviseerd wordt.

M.K. Casparie
P.M.J. Stuyt