Samenvatting
In 10 grote Nederlandse ziekenhuizen is de normale verstrekte voeding onderzocht en vergeleken met de gebruikelijke voeding in Nederland en met de richtlijnen goede voeding van de Voedingsraad, speciaal met betrekking tot het vet- en zoutgehalte en de vetzuursamenstelling. Per ziekenhuis werden 3 warme maaltijden bemonsterd en chemisch geanalyseerd; de samenstelling van broodmaaltijden en ‘tussendoortjes’ werd opgevraagd en berekend.
De ziekenhuizen bleken er uitstekend in geslaagd te zijn het vetgehalte van de voeding te verlagen tot het door de Voedingsraad aanbevolen energiepercentage van 30-35. Het energiepercentage in meervoudig onverzadigde vetzuren liep echter sterk uiteen en was in sommige ziekenhuizen zelfs lager dan de minimumbehoefte aan essentiële vetzuren. Het zoutgehalte van de ziekenhuisvoedingen lag weliswaar onder het door de Voedingsraad geadviseerde maximum van 9 gdag, maar moet voor veel patiënten toch hoger zijn geweest dan ze thuis gewend waren en dan vanuit gezondheidsoverwegingen ook gewenst zou zijn.
(Geen onderwerp)
Brielle, januari 1988,
Het overzichtelijke artikel van Van Velzen et al. (1988;25-9) behoeft een kleine aanvulling. Zij betreft de door de auteurs wel vermelde maar niet nader uitgewerkte natrium/kaliumverhouding in de ziekenhuisvoeding. Deze bedraagt 1,2. Overigens is de weergave van deze gewichtsverhouding minder inzichtelijk bij het vaststellen van het gezondheidsrisico dan de molaire natrium/kaliumverhouding. Een hoge molaire natrium/kaliumverhouding (> 1) in de voeding wordt geacht het ontstaan van hypertensie te bevorderen.1 Omrekening (met een factor 1,7) leert dat de molaire natrium/kaliumverhouding in deze studie op 2,0 uitkomt. Deze ongunstige waarde sluit aan op de natrium/kaliumverhouding in de gangbare Nederlandse voeding.1
De oproep van de schrijvers, het natriumgehalte van de ziekenhuismaaltijden te verlagen, verdient bijval. Daarenboven is een verhoging van de kaliumconsumptie via verse produkten als groente en fruit wenselijk. Vóór alles dient evenwel te worden gestreefd naar een zodanige bereiding en bewerking van voedingsmiddelen dat de natuurlijke natrium/ kaliumverhouding van het uitgangsprodukt goeddeels gehandhaafd blijft. In zeer veel produkten is deze namelijk kleiner dan één.2
Binsbergen JJ van, Hermus RJJ, Sturmans F. De natrium/kaliumverhouding in de Nederlandse voeding: een risicofactor voor hypertensie. Voeding 1987; 48: 318-25.
Binsbergen JJ van, Hulshof KFAM, Egger RJ, Wedel M, Hermus RJJ. Natrium, kalium en alledaagse voedingsmiddelen. Voeding 1987; 48: 351-6.
(Geen onderwerp)
Wij zijn collega Van Binsbergen erkentelijk voor zijn vriendelijke woorden. Inderdaad zijn er goede gronden om aan te nemen dat een matige beperking van de zoutopname het risico van hypertensie vermindert. Desondanks zouden wij toch aan zoutbeperking een lagere prioriteit willen geven dan aan beperking van de consumptie van verzadigd vet. De bewijzen dat matige zoutbeperking het risico van hart- of vaataandoeningen verlaagt, zijn namelijk op dit moment nog niet zo compleet als die voor beperking van verzadigd vet; een verslag van een recent symposium illustreert dit.1 Een verhoogde consumptie van groente en fruit is natuurlijk toe te juichen. Of het werkelijk gebeurt zal mede afhangen van de hoeveelheid geld die een ziekenhuis aan de voeding wil en kan besteden.
Arntzenius AC, et al. Voeding en bloeddruk (serie Voeding en gezondheid, deel 12). Alphen aan den Rijn: Samsom Stafleu, 1988 (in druk).