Samenvatting
Over het ziektebeeld van Vincent van Gogh is veel geschreven. De meeste auteurs baseren de diverse diagnosen op de verschijnselen die hij vertoonde in zijn laatste levensjaren. Van Gogh had echter gedurende een veel groter deel van zijn leven symptomen die het best passen bij een borderline(persoonlijkheids)stoornis: impulsiviteit, stemmingswisselingen, zelfdestructief gedrag, verlatingsangst, onevenwichtig zelfbeeld, autoriteitsconflicten en anderszins gecompliceerde relaties. Als luxerend moment dat Vincents psychische evenwicht verstoorde -een evenwicht dat toch al wankel was door familiaire belasting, malnutritie, intoxicaties en uitputting, en door de borderlinestoornis - kan de verlating door zijn vriend Gauguin worden gezien. Er ontstond (ook) een organisch psychosyndroom met psychotische en epileptische verschijnselen. De stress (door sociale isolatie, door het psychiatrisch patiënt zijn, door slechte perspectieven), de buiten de ziekenhuizen doorgaande intoxicatie en vooral de problemen rondom zijn broer Theo deden een neerwaartse spiraal ontstaan, culminerend in suïcide.
(Geen onderwerp)
Den Haag, februari 2001,
Van Doorens brief is mede bedoeld om aan te geven dat zij het artikel heeft geschreven dat ik te gemakkelijk aan de redacteur Kodera toeschreef. Door haar verdere betoog ben ik in verwarring geraakt. Haar thema is: ‘Schoenmaker, blijf bij je leest’ (kunsthistorici moeten zich niet op het medische vlak begeven en vice versa). Haar artikel gaat echter over allerlei medische en psychiatrische ziektebeelden. Het enige voorbeeld (nota bene, ik droeg vele argumenten en voorbeelden aan) dat zij geeft als ‘bewijs’ voor mijn onjuiste interpretatie van de brieven dan wel biografische gegevens betreft nu juist weer een potentieel psychiatrisch symptoom: impulsiviteit.
Ik ben het feitelijk met het beoogde uitgangspunt van Van Dooren eens en meen dat te kunnen beweren omdat ik dat in mijn artikel niet alleen geschreven heb, maar mij ook verre heb gehouden van kunsthistorische opmerkingen/interpretaties. Tenslotte: psychiatrie en psychologie bestaan intrinsiek (ook) uit het interpreteren van (soms ‘ijle’) feiten. Ik meen overigens dat veel kunstenaars hun schouders ophalen over alle interpretaties van hun kunstwerken.
(Geen onderwerp)
Breda, maart 2001,
De psychiatrische ziektegeschiedenis van Vincent van Gogh zoals besproken door collega Van Meekeren (2000:2509-14) is een welkome aanvulling op de neurologische benadering van ondergetekende, waardoor collega Van Meekeren zich kennelijk voelde uitgedaagd.1 Behalve naar de door hem genoemde Nederlandstalige publicatie moge ik voor de neurologische aspecten verder nog verwijzen naar een ander artikel.2
Het risico bij de onderhavige discussie is dat in de verschillende wetenschappelijke disciplines blijkbaar de neiging bestaat een prominente figuur helemaal in te lijven in het eigen vakgebied; bij Vincent van Gogh is er dan bovendien, gezien zijn uitgebreide brievenproductie, een tendens om elkaar met ‘bijbelteksten’ om de oren te slaan. Als al naar de schilderijen gekeken is, valt ook daarbij een grote selectiviteit op. Van Meekeren realiseert zich voldoende dat er verschillende benaderingswijzen mogelijk zijn; met name waardeer ik de terughoudendheid in de laatste alinea van zijn artikel, waarin hij benadrukt dat gedrag moet worden geplaatst tegen de achtergrond van het tijdsgewricht dat besproken wordt - waarbij het dus de vraag is of het wat modieus aandoende begrip ‘borderlinestoornis’ wel opgaat voor de 19e eeuw. In dat licht moet ook de reactie van Van Dooren worden gezien (2001:548-9). Indien het tijdsgewricht namelijk in aanmerking wordt genomen, is het vanzelfsprekend en ook interessant te kijken naar bijdragen van kunsthistorici. In dat geval is het mogelijk dat de welbekende schoenmaker ook eens van leest wisselt. Ik denk hierbij aan een duopresentatie die ik samen met de kunsthistoricus prof.Van Uitert gehouden heb ter gelegenheid van het vierde British-Danish-Dutch Epilepsy Congress (7 september 1988, Heemstede; niet gepubliceerd). Van Uitert grijpt daarin terug op het begrip ‘melancholie’ dat reeds door Aristoteles werd beschreven, maar dat later bijvoorbeeld ook het onderwerp was van de dissertatie van Ferdinand Gachet, aan wiens zorgen Vincent van Gogh in zijn laatste levensjaar in Auvers min of meer was toevertrouwd. Melancholie was zowel in de opvatting van Aristoteles als op het eind van de 19e eeuw in zekere zin een aandoening van excentrieke en artistieke mensen met een goedaardige en kwaadaardige variant, maar met eventueel suïcide als gevolg. Naast dit medisch-historisch perspectief van de melancholie besprak Van Uitert toen echter ook de kunsthistorische achtergrond van de manier waarop Van Gogh schilderde, met name de relatie met de (neo-)impressionisten en ook met schilders als Rousseau, Daubigny en Jacob van Ruysdael. Het voert hier helaas te ver om dit in detail te bespreken, maar het is de reden waarom Van Dooren zo huiverig is voor de te gemakkelijke associaties als bijvoorbeeld die van Griffioen en De Jongh (2001:547-8), die zonder voldoende feitelijke informatie weer eens het digitalisverhaal opvoeren. De repliek van Van Meekeren op Griffioen en De Jongh volstaat nagenoeg (2001:548).
Om de ontmythologisering van de digitalishypothese aan te vullen zou ik alleen nog willen wijzen op het sofisme in deze redenering. Immers, de aanhangers wijzen meestal op de xanthopsie die bij de digitalisintoxicatie voorkomt als argument voor het gebruik van het intense geel door Van Gogh. Echter, indien hij daar al last van had, zou de werkelijke kleur op zijn palet in onze ogen juist minder geel zijn geweest.
Voskuil PHA. Het medisch dossier van Theo van Gogh [ingezonden]. [LITREF JAARGANG="1992" PAGINA="2443-4"]Ned Tijdschr Geneeskd 1992;136:2444.[/LITREF]
Voskuil PHA. Vincent van Gogh's malady: a testcase for the relationship between temporal lobe dysfunction and epilepsy? J Hist Neurosci 1992;1:155-62.
(Geen onderwerp)
Den Haag, april 2001,
Ik ben het met Voskuil eens dat de schoenmaker soms wel eens van leest kan wisselen. Ik zou er echter aan toe willen voegen - in de vooronderstelling dat hij het me eens zal zijn - dat de andere leest dan wel zeer goed bestudeerd dient te zijn. Ik zal me overigens niet wagen aan artistieke interpretaties van het werk van Van Gogh. Het is jammer dat Voskuil de borderlinestoornis kwalificeert als een ‘wat modieus aandoend begrip’. Dat is niet terecht gezien onder andere de huidige wetenschappelijke belangstelling voor persoonlijkheidsstoornissen in het algemeen en de hoge tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid bij de borderlinestoornis. Wellicht bestonden de symptomen in de 19e eeuw, maar geven wij er nu een (andere) naam aan. In het Westen (classificatie van de Diagnostic and statistical manual of mental disorders) hebben we de benaming ‘neurasthenie’ weliswaar ‘afgeschaft’, maar de symptomen zijn niet verdwenen (nu: chronischevermoeidheidsyndroom?).