De psychiatrische ziektegeschiedenis van Vincent van Gogh

Perspectief
E. van Meekeren
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:2509-14
Abstract

Samenvatting

Over het ziektebeeld van Vincent van Gogh is veel geschreven. De meeste auteurs baseren de diverse diagnosen op de verschijnselen die hij vertoonde in zijn laatste levensjaren. Van Gogh had echter gedurende een veel groter deel van zijn leven symptomen die het best passen bij een borderline(persoonlijkheids)stoornis: impulsiviteit, stemmingswisselingen, zelfdestructief gedrag, verlatingsangst, onevenwichtig zelfbeeld, autoriteitsconflicten en anderszins gecompliceerde relaties. Als luxerend moment dat Vincents psychische evenwicht verstoorde -een evenwicht dat toch al wankel was door familiaire belasting, malnutritie, intoxicaties en uitputting, en door de borderlinestoornis - kan de verlating door zijn vriend Gauguin worden gezien. Er ontstond (ook) een organisch psychosyndroom met psychotische en epileptische verschijnselen. De stress (door sociale isolatie, door het psychiatrisch patiënt zijn, door slechte perspectieven), de buiten de ziekenhuizen doorgaande intoxicatie en vooral de problemen rondom zijn broer Theo deden een neerwaartse spiraal ontstaan, culminerend in suïcide.

Auteursinformatie

Contact E.van Meekeren, psychiater, Oude Haagweg 353, 2552 ES Den Haag (evm@claproth.com)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, januari 2001,

Vincent van Gogh (overleden 1890) boeit al een eeuw als de persoon achter de kunstenaar die in 10 jaren zijn indrukkende oeuvre maakt. Vincents leven en werk worden door zijn psychiatrische stoornissen bepaald en getekend. Dat toont weer het lezenswaardige artikel van Van Meekeren (2000:2509-14).

Bij de mogelijke invloed op zijn leven en werk van intoxicaties - tabak, alcohol, kamfer, verfbestanddelen met metalen en terpentijn zijn genoemd - wordt echter een belangrijk aspect gemist dat van directe invloed lijkt te zijn geweest op zijn schilderkunst in zijn laatste jaren, namelijk zijn geneesmiddelen.

Een belangrijk bestanddeel van deze geneesmiddelen was digitalis, een middel dat toen gegeven werd voor epilepsie. Vincent kreeg het waarschijnlijk in flinke doses. Het is later bekend geworden dat digitalisintoxicatie leidt tot zeer kenmerkende veranderingen van de perceptie van kleuren en vormen, zoals die in zijn laatste werken duidelijk naar voren kwamen; let bijvoorbeeld op zijn landschappen met een indringende kolking van kleuren van aarde, flora, wolken en lucht.

De overige bijwerkingen van digitalis - het Farmacotherapeutisch kompas meldt apathie, moeheid, duizeligheid, verwardheid, depressie, delirium en psychose - geven aan dat er ook zeer wel iatrogeen kan zijn bijgedragen aan zijn lijden.1

R.W. Griffioen
F. de Jongh
Literatuur
  1. Centrale Medisch Pharmaceutische Commissie. Farmacotherapeutisch kompas 2000/2001. Amstelveen: College voor zorgverzekeringen; 2000. p. 281.

Den Haag, januari 2001,

De digitalis-‘verklaring’ moet als onaannemelijk worden beschouwd. Er zijn ‘geen aanwijzingen dat Vincent digitalis nam’ en het ‘gele palet’ kan het best worden verklaard door ‘artistieke voorkeur’.1 Ook de andere artistieke uitingen kunnen volgens vele auteurs het best in Vincents artistieke ontwikkeling worden geplaatst.2 Vincent zelf deed dat in zijn brieven en Leighton deed dit expliciet voor ‘Korenveld met kraaien’: ‘Wat Van Gogh ons heeft nagelaten is niet de uiting van een verstoorde geest, maar van een krachtige en kristalheldere artistieke visie.’3

E. van Meekeren
Literatuur
  1. Arnold WA. Vincent van Gogh: chemicals, crises and creativity. Boston: Birkäuser; 1992. p. 238.

  2. Kodera T. The mythology of Vincent van Gogh. Tokio: TV Asahi; 1992.

  3. Leighton J. Korenveld met kraaien. Zwolle: Waanders; 1999.

Zeist, januari 2001,

Vele auteurs hebben zich gebogen over de vraag wat er met Vincent van Gogh aan de hand was. Van Meekeren brengt nogmaals de borderlinepersoonlijkheidsstoornis onder de aandacht als ‘kandidaat’-diagnose, in een prettig betoog (2000:2509-14). Deze stoornis als kerndiagnose kan men zelfs aannemelijker maken door te kijken naar antecedenten. In de literatuur wordt belicht dat exact 1 jaar voor de geboorte van Van Gogh er een doodgeboren eerste zoon ter wereld is gekomen die ook Vincent Willem heette. Van Gogh is een zogenaamd ‘substitute child’.

Dergelijke kinderen lijden later vaker aan identiteitsverwarring en ervaren serieuze problemen in de ontwikkeling van basaal zelfvertrouwen en in het vormen van volwassen objectrelaties. De tendens is dan vaak masochistisch en ‘self-defeating’. Van Gogh leek inderdaad afwijzing door de omgeving op te zoeken, onder andere door onmogelijke verliefdheden. Ook reageerde hij paradoxaal depressief op positieve ontwikkelingen in zijn schilderscarrière (bijvoorbeeld een goede recensie in een krant), hij deed aan zelfkastijding en pleegde uiteindelijk suïcide. Eigen geluk leek onverdraaglijk. Identiteitsproblemen uitten zich door zijn identificatie met Christus. In zijn ‘Pietà’, een kopie naar Delacroix, zijn Vincents eigen gelaatstrekken te herkennen. Waarschijnlijk is in Arles deze - deels onbewuste - identificatie in de vorm van een messiaswaan aan de oppervlakte gekomen. Door meerdere auteurs is gepostuleerd dat de zich opofferende Christus symbool was van de eigen (narcistische) opoffering voor de kunst. In de lijn van deze symboliek is de ‘Pietà’ dan een uiting van de naderende suïcide.

De persoon Van Gogh is in de loop der tijd gemythologiseerd, hetgeen op zich al een adequate diagnose in de weg kan staan. Over de exacte diagnose bestaat geen consensus, zo stelt ook Van Meekeren. Bestudering van de literatuur levert een bonte verzameling van hypothesen op (en vaak wordt stellig verkondigd dat een bepaalde hypothese de enige juiste is): schizofrenie, cycloïde psychotische stoornis, complexe partiële epilepsie met postictaal delier of non-convulsieve status epilepticus, episodisch dyscontrolesyndroom, interictaal persoonlijkheidssyndroom (syndroom van Geschwind), bipolaire stoornis, cyclothymie, alcohol- en absintintoxicatie, digitalisintoxicatie met xanthopsie, vitaminedeficiënties, neurolues, frontotemporale dementie, acute intermitterende porfyrie, de ziekte van Ménière, zonnesteek door de felle Provence-zon en diverse vormen van persoonlijkheidsstoornissen.

Van Gogh was een uniek kunstenaar, een door neurose en waanzin gedreven genie met een enorme scheppingsdrift. Wat hem gemankeerd heeft, weten wij niet. Laten wij daarin niet berusten, want bestudering van deze historische casus kan het diagnostisch ‘armamentarium’ van de geïnteresseerde clinicus vergroten en zet hem ertoe aan zich in de materie te verdiepen. Bij mij is dit zeker het geval geweest. Over dit onderwerp heb ik inmiddels veel literatuur verzameld.

M.H. de Rooij

Den Haag, januari 2001,

De Rooij geeft een - niet volledige - opsomming van ooit geopperde ziektebeelden, zonder waardering.1 Verder komt hij met enkele psychologische interpretaties. Deze lijken me tamelijk willekeurig gekozen en niet eenvoudig ‘bewijsbaar’. Het is juist het gepsychologiseer waar veel gerenommeerde auteurs stelling tegen nemen. Zij vinden bijvoorbeeld - mijns inziens terecht - dat de artistieke prestaties door kunstkenners en niet door psychiaters geïnterpreteerd dienen te worden. Tenslotte verraste mij de opmerking ‘nogmaals’ bij mijn hoofddiagnose ‘borderlinestoornis’. Ik houd mij aanbevolen voor zijn referenties.

E. van Meekeren
Literatuur
  1. Kodera T. The mythology of Vincent van Gogh. Tokio: TV Asahi; 1992. p. 341-5.

Amsterdam, februari 2001,

De heer Van Meekeren heeft een interessante suggestie gedaan om de borderlinestoornis in verband te brengen met een geniale negentiende-eeuwse kunstenaar: Vincent van Gogh (2000:2509-14). In hoeverre deze classificatie voor Van Gogh hout snijdt, kan ik als kunsthistorica niet beoordelen.

In mijn artikel ‘Van Gogh, illness and creative genius’ (door Van Meekeren ten onrechte toegeschreven aan Kodera, de redacteur van het boek waarin mijn artikel verscheen)1 is naast een overzicht van de medische diagnosen een uitgebreid beeld geschetst van de felle strijd die gevoerd is tussen medici en kunsthistorici vanaf het overlijden van Van Gogh in 1890. Kunsthistorici dachten de ultieme verklaringen uit de medische wetenschap te moeten halen en adopteerden niet zelden medische terminologie ten behoeve van kunsthistorische benaderingen. Medici moesten toegeven dat zij, vanwege onvoldoende kennis van kunsthistorische bronnen en methodiek, in hun poging medische conclusies te toetsen aan het werk vaak niet veel verder kwamen dan tweederangs kunsthistorische beschrijvingen.

Deze interdisciplinaire epidemie heeft begin jaren tachtig van de vorige eeuw geresulteerd in het ontstaan van de ‘mythologie van Vincent van Gogh’. Inmiddels is de strijdbijl begraven. Kunsthistorici zijn zich steeds meer gaan toeleggen op het ‘ontmythologiseren’ van Vincent van Gogh en streven naar zuiver kunsthistorische uitgaven van oeuvrecatalogi en van de brieven. Medici hebben zich na de publicaties van de neuroloog P.H.A.Voskuil, begin jaren negentig,2 kennelijk niet meer laten verleiden tot opzienbarende nieuwe ziektegeschiedenissen.

Nu hebben medici en kunsthistorici de beschikking over twee primaire bronnen voor hun onderzoek, namelijk het oeuvre en de brieven. Het oeuvre is voor iedereen visueel toegankelijk voor interpretatie. Bij de brieven daarentegen is interpretatie aanzienlijk gecompliceerder; ze bevatten één doorlopend verhaal, geschreven door Van Gogh en geleefd (beleefd) door Van Gogh. Om de samenhang van de biografische feiten te kunnen doorgronden, zou men de brieven van a tot z chronologisch moeten lezen.

Een index bestaat helaas (nog) niet. Daaraan wordt door mij gewerkt. Kunsthistorische en medische literatuur over de brieven bevat citaten die veelal losstaan van de context. Citaten en interpretaties zijn een eigen leven gaan leiden, met als gevolg de reeds lang verdoemde mythologisering. Daarom lijkt bij interpretatie van de biografische feiten uit de brieven, of uit de literatuur over de brieven, terughoudendheid geboden - vooral omdat de psychiatrie kennelijk zwaar moet steunen op die ijle feiten om tot haar conclusies te kunnen komen.

Misschien zou het goed zijn als een geïnteresseerde psychiater zich nog eens over de diagnostiek van Vincent buigt na chronologische lezing van alle brieven van Van Gogh (in de Sdu-uitgave van 1999; 909 brieven, 2099 bladzijden).3 De brieven behoren tot de waardevolste kunsthistorische - en wellicht ook psychiatrische - bronnen over Van Gogh. Bovendien staan ze op het niveau van wereldliteratuur.

Ter illustratie het volgende voorbeeld. Van Meekeren schrijft onder het kopje ‘De verschijnselen bij Van Gogh’: ‘Impulsiviteit en stemmingswisselingen kunnen worden beschouwd als kernsymptomen van de borderlinestoornis. Hiervan zijn vele voorbeelden te vinden in Vincents levensgeschiedenis.’ (Van Meekeren verwijst hierbij naar de brieven en naar secundaire kunsthistorische literatuur.) ‘Hij neemt vaak impulsieve beslissingen. Vincent was nu eenmaal een man van plotselinge, onverwachte en, zoals hij het zelf noemde, radicale besluiten.’ (Van Meekeren verwijst naar secundaire kunsthistorische literatuur). Eén van de vele citaten uit de brieven van Vincent aan zijn broer Theo over dit onderwerp moge hier volstaan om te doen begrijpen dat Van Gogh zelf heel andere gedachten hierover had: ‘Ook geloof ik dat het kan gebeuren, men slage en niet moet beginnen met te wanhopen; ook al verliest men ’t hier en daar en ook al voelt men soms een soort aftakeling, toch is het zaak weer op te leven en moed te vatten, al komt het ook anders uit dan men aanvankelijk meende. Meen ook niet dat ik met minachting op personen als die ge beschrijft, neerzie, om reden hun leven niet zou berusten op serieuze en doordachte beginselen. Mijn gedachte daaromtrent is deze: het resultaat moet zijn een daad, niet een abstract idee. Slechts dan vind ik principes goed en de moeite waard, als zij zich tot daden ontwikkelen en ik vind het goed na te denken en te trachten consciëntieus te zijn, omdat dit de werkkracht van een mens meer decideert en de verschillende daden tot een geheel maakt. [. . .] Want het grootste geschiedt niet bij impulsie alleen en is een aaneenschakeling van kleine dingen, die tot elkaar gebracht zijn.' (Brief 274 (237), 22 oktober 1882, 's-Gravenhage.)

E. van Dooren
Literatuur
  1. Dooren E van. Van Gogh, illness and creative genius. In: Kodera T, editor. The mythology of Vincent van Gogh. Tokio/Amsterdam: TV Asahi/John Benjamins; 1992 (Japanse uitgave)/1993 (Engelse uitgave). p. 325-46.

  2. Voskuil PHA. Het ziektebeeld van Vincent van Gogh. Soma en Psyche 1990;16:nr 1 (jan) en 2 (april).

  3. De brieven van Vincent van Gogh. 's-Gravenhage: Sdu; 1999.