De plaats van de kinder- en jeugdpsychiatrie in de jeugdhulpverlening

Klinische praktijk
Ph.D.A. Treffers
A.W. Goedhart
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:202-6

Wat is kinder- en jeugdpsychiatrie en wat is een kinderen jeugdpsychiater? Het kan geen kwaad deze begrippen ter inleiding kort te definiëren. Kinder- en jeugdpsychiatrie is een medische discipline die zich bezighoudt met de ontwikkeling van kinderen en adolescenten, hun gezin, hun omgeving en hun stoornissen in cognitieve, interpersoonlijke, emotionele en sociale ontwikkeling, hun onaangepaste gedragingen en hun functionele tekorten.1 Een kinder- en jeugdpsychiater is een psychiater die gedurende twee jaar een opleidingsstage kinder- en jeugdpsychiatrie heeft gevolgd, waarvan ten minste één jaar na de specialisatie psychiatrie.

Ambulante en klinische kinder- en jeugdpsychiatrische zorg

De vroegste initiatieven op het gebied van de ambulante kinder- en jeugdpsychiatrie in Nederland dateren uit de jaren twintig en dertig, toen onder andere de eerste Medisch opvoedkundige bureaus (MOB's) en Jeugdpsychiatrische diensten (JPD's) werden opgericht. Na de tweede wereldoorlog groeide het aantal MOB's tot ongeveer 75. Bovendien beschikten een aantal grote steden en een…

Auteursinformatie

Rijksuniversiteit, Vakgroep Psychiatrie, Kinder- en Jeugdpsychiatrie en Medische Psychologie, sectie Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Leiden; tevens:

Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium, Endegeesterstraatweg 27, 2342 AK Oegstgeest.

Prof. dr.Ph.D.A.Treffers, kinder- en jeugdpsychiater; drs.A.W.Goedhart, wiskundige-methodoloog.

Contact prof. dr.Ph.D.A.Treffers

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, maart 1989,

Treffers en Goedhart vergelijken de plaats van de kinderpsychiater in de jeugdafdelingen van de RIAGG's met die in de (universitaire) poliklinieken van afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie (1989;202-6). In de RIAGG's zou veel minder dan op de vroegere Medisch opvoedkundige bureaus aandacht bestaan voor diagnostiek, de diagnostiek zou minder uitvoerig zijn of geheel ontbreken, de kinderpsychiater zou niet de eindverantwoordelijkheid hebben. Zonder afbreuk te willen doen aan de kwaliteit van ‘de best geoutilleerde diagnostische voorzieningen op het gebied van de kinder- en jeugdpsychiatrie’ willen wij, als kinderpsychiater werkzaam in een RIAGG, enige kritische kanttekeningen maken.

De jeugdafdelingen van de RIAGG's nemen in de jeugdhulpverlening een belangrijke en centrale plaats in, onder meer vanwege de regionale spreiding, het laag-drempelige karakter en de kwantiteit van de hulpvraag. Het is daarom te betreuren dat in een themanummer ‘Kinderpsychiatrie en kinderneurologie’ de RIAGG's voornamelijk negatief beschreven worden. De auteurs hebben vergeten aan de Nederlandse arts duidelijk te maken hoe er in een RIAGG-jeugdafdeling diagnostisch en therapeutisch gewerkt wordt, welke disciplines er vertegenwoordigd zijn, welke samenwerkingsverbanden operatief zijn e.d. Dit klemt te meer gezien de gespannen verhouding tussen de RIAGG en de (huis)arts.1 Bovendien is de geschetste voorstelling van zaken betreffende de RIAGG-jeugdafdelingen en de positie van de kinderpsychiaters weinig genuanceerd geformuleerd.

In een groot aantal jeugdafdelingen fungeert de kinderpsychiater tevens als teamleider of als afdelingshoofd. Hiernaast bestaan in veel jeugdafdelingen expliciet afspraken over de medische (eind)verantwoordelijkheid van de kinderpsychiater. Er is meer diagnostiek dan alleen kinderpsychiatrische diagnostiek. Bij de RIAGG's werken diagnostisch bekwame en ervaren psychologen en (ortho)pedagogen. De extra kwaliteiten van de kinderpsychiater als ‘biopsychosociaal diagnosticus’ zijn hierbij het integreren van diverse (deel)gezichtspunten en het opstellen van een behandelingsplan, vooral waar het de ernstiger emotionele, ontwikkelings-, of persoonlijkheidsproblematiek betreft.2

Het onderscheid tussen jeugdafdelingen van RIAGG's en universitaire poliklinieken is niet: geen diagnostiek tegenover wel diagnostiek, maar: voldoende diagnostiek tegenover uitvoeriger (specialistischer, gedifferentieerder) diagnostiek. Vaak zal bij aanmeldingen in jeugdafdelingen een uitvoerige diagnostiek ‘van universitair kaliber’ niet primair noodzakelijk zijn om een adequaat behandelingsplan op te stellen. Uitvoeriger diagnostiek op universiteitspoliklinieken dient voorts ook andere doeleinden dan het opstellen van behandelingsplannen (namelijk onderwijs, opleiding en onderzoek). Om het opstellen en uitvoeren van behandelingsplannen gaat het per saldo in de (jeugd)hulpverlening. Wat het aanbod in gevarieerdheid en kwaliteit aan behandelingsmogelijkheden betreft, kunnen de jeugdafdelingen zich ruimschoots meten met de universitaire poliklinieken.

De redactie van dit themanummer tenslotte verdient complimenten voor de toegankelijke presentatie van kinderpsychiatrische en kinderneurologische onderwerpen, maar is eveneens ten dele het adres van onze kritische opmerkingen.

J.K. Buitelaar
L.H. Hageman-Wenselaar
A. Hanjé
E.J. Lambeir
F.C. Tummers
Literatuur
  1. Ridder D de, Lieshout P van. De eerste lijn over de GGZ: tien mythen. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 1989; 1: 3-15.

  2. Sanders-Woudstra JAR, Minderaa RB, Verhey F. Kinderpsychiatrie: een vak en een identiteit. Tijdschrift voor Psychiatrie 1982; 24: 257-65.

Oegstgeest, maart 1989,

Collega Buitelaar en anderen zijn van mening, dat ik een aantal zaken weinig genuanceerd heb geformuleerd. Om dat te staven, citeren zij mij minder genuanceerd dan ik mij heb uitgedrukt. Ik heb gesteld dat de universitaire poliklinieken kinder- en jeugdpsychiatrie waarschijnlijk de best geoutilleerde diagnostische voorzieningen vormen op het gebied van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Bovendien heb ik gesteld dat er op de jeugdafdelingen van de RIAGG's de laatste jaren een verandering lijkt op te treden ten gunste van zorgvuldige diagnostiek.

Met mijn opmerkingen heb ik geenszins afbreuk willen doen aan de kwaliteit van het werk in een aantal uitstekend werkende RIAGG-jeugdafdelingen. Ik heb er slechts op willen wijzen, dat de garantie van kinder- en jeugdpsychiatrische eindverantwoordelijkheid – en zelfs van de aanwezigheid van een kinder- en jeugdpsychiater – in de jeugdafdelingen van de RIAGG's niet is gegeven. De werkwijze – en de kwaliteit van de diagnostiek – van de RIAGG-jeugdafdelingen is dan ook van tal van toevalsfactoren afhankelijk.

Ph.D.A. Treffers