De arts heeft na de schouw van het lijk van zijn patiënt of als gemeentelijk lijkschouwer te maken met de zgn. doodsbriefjes A en B. Wat is nu eigenlijk vanuit het recht gezien precies de aard, waarde en werking van die documenten?
De namen ‘doodsbriefje A’ en ‘doodsbriefje B’ komen in de wet niet voor. Ze suggereren een verwantschap die niet bestaat. De in de wet op de lijkbezorging voorziene verklaring van overlijden (doodsbriefje A) is een schriftelijke rechtshandeling, een akte met rechtsgevolgen. Dat rechtskarakter is kort geleden in de algemene pers aan de orde gesteld.1 Doodsbriefje B is een op de wet regelende de uitoefening der geneeskunst steunende feitelijke opgave ten behoeve van de statistiek, een papier zonder rechtswaarde. Het verschil kan men aldus aanduiden: bij de overlijdensverklaring kan men vragen: is zij juist?, bij de statistiekopgave: is zij waar?
De verklaring van overlijden
Jaarlijks sterven er in…
(Geen onderwerp)
Schijndel, oktober 1986,
Mr. Vroom betreurt in een ingezonden brief in dit tijdschrift dat in een medisch tijdschrift de discussie over het doodsbriefje wordt gevoerd (1986;1909-10). Deze discussie is immers specialistisch juridisch geworden. Vreest mr. Vroom, dat de discussie te moeilijk is geworden voor medici of vreest zij dat door medici ontdekt wordt, dat er ook verschil in kennis en logisch redeneren bij juristen bestaat? Het lijkt mij toe dat waar medisch handelen juridische vraagpunten opwerpt, juist ook een medisch tijdschrift een goed forum kan zijn. Onze Angelsaksische collegae zijn, blijkens de artikelen in The Lancet en het New England Journal of Medicine, reeds lang hiervan overtuigd. Mr. Vroom moge hierbij bedenken dat artsen wel eens meer in verwarring gebracht worden. Overigens heb ik de door Enschedé gestichte verwarring als verfrissend ervaren.