Samenvatting
Longembolie komt vaak voor en dient adequaat te worden gediagnostiseerd en behandeld om onnodige sterfte en complicaties te voorkomen. Het optimale diagnostische beleid stond tot voor kort echter niet vast. Dit was reden voor het beleggen van een consensusbijeenkomst. De geadviseerde diagnostische strategie berust op gegevens uit de literatuur, een kosten-effectiviteitsanalyse en de discussie die op de dag van de bijeenkomst werd gevoerd.
Aanbevolen wordt een combinatie van longscintigrafie, echografisch onderzoek van de benen en tot slot A. pulmonalis-angiografie. Longperfusiescintigrafie wordt als eerste uitgevoerd. Indien een normale perfusie wordt gezien, kan verder van toepassing van anticoagulantia worden afgezien. Bij een segmenteel of groter perfusiedefect wordt longventilatiescintigrafie uitgevoerd, waarbij bij een normaal ventilatiebeeld de diagnose ‘longembolie’ met voldoende zekerheid kan worden gesteld om orale anticoagulantia gedurende 3-6 maanden te continueren. Bij alle andere longscan-bevindingen (uitslag ‘niet-doorslaggevend’ of ‘niet-diagnostisch’) wordt geadviseerd om een echogram van de benen te maken. Indien diep veneuze trombose wordt aangetoond, dan dient de patiënt te worden behandeld met anticoagulantia. Bij normale echografische bevindingen dient een A. pulmonalis-angiogram te worden gemaakt als sluitstuk van de diagnostiek.
Reacties