Congenitale vaatringen bij kinderen

Klinische praktijk
J.A.M. van Son
J.G. Vincent
A. van Oort
F.M.J. Heystraten
L.K. Lacquet
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:76-4
Abstract

Samenvatting

Twee patiënten hadden op jonge leeftijd dysfagie, dyspnée d'effort en chronisch recidiverende luchtweginfecties. Daar op klinische gronden een anomalie van de aortaboog werd vermoed, werd diagnostiek in de vorm van slikfoto's van de oesophagus en angiografie van de aortaboog verricht. Deze lieten bij de eerste patiënt een dubbele aortaboog zien, bij de tweede een aberrant verlopende rechter A. subclavia. Beide patiënten werden geopereerd: bij de eerste patiënt werd het atretische deel van de voor de trachea verlopende linker aortaboog alsmede het linker ligamentum arteriosum gekliefd, terwijl bij de tweede patiënt de aberrant verlopende rechter A. subclavia werd gekliefd bij zijn oorsprong uit de aorta descendens en vervolgens verbonden met de aorta ascendens. Beide patiënten bleken na de operatie zonder klachten te zijn.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Thorax-hartchirurgie: J.A.M.van Son, chirurg; dr.J.G.Vincent en prof. dr.L.K.Lacquet, cardiopulmonale chirurgen.

Afd. Kindercardiologie: A.van Oort, kinderarts.

Afd. Radiodiagnostiek: dr.F.M.J.Heystraten, radiodiagnost.

Contact J.A.M. van Son

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, januari 1989,

Gaarne zou ik nog een aanvullende opmerking willen maken bij het artikel van Van Son et al. over congenitale vaatringen bij kinderen (1989;76-80). Zij vermelden, dat er vier groepen van aortabooganomalieën beschreven zijn, die aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van een vaatring; de meest voorkomende hiervan zouden zijn de dubbele aortaboog en de aberrant verlopende arteria subclavia dextra. Van Son et al. vermelden wel de frequentie van voorkomen van de laatste anomalie (0,5%), doch niet die van de dubbele aortaboog.

Ik meen dat een andere belangrijke oorzaak van vaatringen, de rechter aortaboog met linker ductus arteriosus en aberrant ontspringende A. subclavia sinistra ten onrechte niet wordt genoemd.1-5 Deze komt bij 0,06-0,1% van de poopulatie voor,12 terwijl door Herbut en Smith en Theodorides (geciteerd door Klinkhamer)1 slechts één dubbele aortaboog bij resp. 5800 en 9096 obducties werden gevonden. Deze vaatring, die zich radiologisch spectaculair manifesteert, is meestal zo ruim dat hij zelden symptomen veroorzaakt, doch dit geldt ook voor de aberrant ontspringende A. subclavia dextra.

Nog een enkele opmerking over de diagnostiek van deze laatste anomalie. Behalve met behulp van een oesofagogram kan de diagnose ook vermoed worden op grond van een antero-posterieure en laterale thoraxopname. Tekenen die erop wijzen, zijn o.a.: een naar rechts en craniaal verlopende contour van de arcus aortae, het zichtbaar zijn van het aberrante vat door de opheldering veroorzaakt door de trachea, een lokale naar rechts convex begrensde uitbochting van het rechter mediastinum superius, een retrotracheale verdichting en een lokale impressie aan de dorsale zijde van de trachea.6

D.N. Hüpscher
Literatuur
  1. Klinkhamer AC. Het vaststellen van aberrante arteriën in het bovenste mediastinum door middel van het oesophagogram. Leiden, 1962. Proefschrift.

  2. Salomonowitz E, Edwards JE, Hunter DW, et al. The three types of aortic diverticula. AJR 1984; 142: 673-9.

  3. Shuford WH, Sybers RG, Edwards FK. The three types of right aortic arch. AJR 1970; 109: 67-75.

  4. Shuford WH, Sybers RG, Schlant RC. Right aortic arch with isolation of the left subclavian artery. AJR 1970; 109: 75-84.

  5. Stewart JR, Kincaid OW, Titus JL. Right aortic arch: plain film diagnosis and significance. Titus. AJR 1966; 97: 377-89.

  6. Proto AV, Cuthbert NW, Raider L. Aberrant right subclavian artery: further observations. AJR 1987; 148: 253-7.

Nijmegen, februari 1989,

Wij danken collega Hüpscher voor zijn opmerkingen. In een casuïstische mededeling over de uitgebreide scala van aortabooganomalieën konden wij niet iedere variant bespreken. Van de vier groepen zoals beschreven door Edwards hebben wij twee varianten nader belicht welke volgens de literatuur het meest voorkomen.1 In meerdere artikelen wordt na de aberrant verlopende rechter arteria subclavia (A. lusoria) de dubbele aortaboog als meest voorkomende aortabooganomalie vermeld, waarbij de laatste anomalie ongeveer 40-50% van het totale aantal gediagnostiseerde aortabooganomalieën zou uitmaken.2-4 Dat de diagnose van een aberrant verlopende rechter A. subclavia relatief weinig gesteld wordt, houdt verband met het feit dat symptomen alleen dan optreden indien beide Aa. carotides communes hun oorsprong dicht bij elkaar hebben, zodat oesophagus en trachea opgesloten zitten tussen de A. lusoria achter de oesophagus en de Aa. carotides ventraal van de trachea. Naar onze mening geeft de dubbele aortaboog eerder aanleiding tot compressie van de trachea en oesophagus, zodat deze diagnose van alle vaatringen het meest gesteld wordt.3-5 De rechter aortaboog met linker ductus arteriosus en aberrant ontspringende linker A. subclavia zou inderdaad bij 0,06 tot 0,1% van de populatie voorkomen.67 Daarmee staat deze anomalie op de derde plaats wat betreft incidentie.8

Betreffende de diagnostiek van de aberrant verlopende rechter A. subclavia kan inderdaad in ideale gevallen de diagnose vermoed worden op grond van een antero-posterieure en laterale thoraxopname, doch over het algemeen kan deze anomalie hiermee niet bewezen worden. Hiervoor is het vervaardigen van een oesofagogram, eventueel in combinatie met een angiogram van de aortaboog, geïndiceerd.

J.A.M. van Son
J.G. Vincent
A. van Oort
F.M.J. Heystraten
L.K. Lacquet
Literatuur
  1. Edwards JE. Anomalies of the derivatives of the aortic arch system. Med Clin North Am 1948; 32: 925-49.

  2. Kienast W, Müller T, Erfurth F, Hein J. Zur klinischen Relevanz der sogenannten Arteria lusoria im Kindesalter. Z Kardiol 1984; 73: 354-60.

  3. Roesler M, Leval M de, Chrispin A, Stark J. Surgical management of vascular ring. Ann Surg 1983; 197: 139-46.

  4. Binet JP, Langlois J, Hvass U, et al. Les arcs aortiques anormaux chez l'enfant et le nourrisson. Expérience de 322 cas. Chir Pediatr 1984; 25: 284-9.

  5. Richardson JV, Doty DB, Rossi NP, Ehrenhaft JL. Operation for aortic arch anomalies. Ann Thorac Surg 1981; 31: 426-32.

  6. Klinkhamer AC. Het vaststellen van aberrante arteriën in het bovenste mediastinum door middel van het oesophagogram. Leiden, 1962. Proefschrift.

  7. Salomonowitz E, Edwards JE, Hunter DW, et al. The three types of aortic diverticula. AJR 1984; 142: 673-9.

  8. Molz G, Burri B. Aberrant subclavian artery (arteria lusoria): sex differences in the prevalence of various forms of the malformation. Evaluations of 1378 observations. Virchows Arch (Pathol Anat) 1978; 380: 303-15.