Samenvatting
Doel
Het beschrijven van de prevalentie van congenitale afwijkingen bij kinderen geboren in Amsterdam en analyseren van mogelijk verschillen op basis van risicofactoren zoals etniciteit en leeftijd van de moeder.
Opzet
Secundaire analyse van een prospectieve cohortstudie.
Methode
Ten behoeve van de ‘Amsterdam born children and their development’(ABCD)-studie vulden moeders in 2003 en 2004 vragenlijsten in over hun pasgeborenen. Data van 5276 levendgeboren kinderen in het ABCD-cohort werden gebruikt om de prevalenties van congenitale afwijkingen in Amsterdam te berekenen. Deze werden vergeleken met de prevalenties verwacht op basis van Eurocat-gegevens van de jaren 2000-2005 over Noord-Nederland. Vervolgens werden de prevalenties vergeleken in groepen ingedeeld op basis van bekende risicofactoren: etnische herkomst van moeder, leeftijd moeder, pariteit, geslacht kind, geboorte-interval (dit is de tijd tussen geboorte van het vorige en conceptie van het huidige kind), aantal jaren scholing van moeder, rookgedrag, alcoholgebruik en periconceptioneel foliumzuurgebruik.
Resultaten
De totale prevalentie van congenitale afwijkingen in het ABCD-cohort was zoals verwacht op basis van de Eurocat-registratie. Afwijkingen van het spijsverteringsstelsel werden significant minder vaak gemeld (n = 1) dan verwacht (n = 10). Surinaamse moeders rapporteerden vaker een kind met een afwijking van het botspierstelsel. Oudere moeders meldden vaker congenitale afwijkingen. Voor de overige risicofactoren werden geen significante trends waargenomen.
Conclusie
Er waren geen duidelijke trends in het voorkomen van aangeboren afwijkingen in Amsterdam. Verschillen in de gegevensverzameling tussen de ABCD-studie en Eurocat bemoeilijkten de interpretatie van de overige bevindingen. Een landelijke registratie met actieve opsporing van congenitale afwijkingen wordt daarom aanbevolen.
Reacties