Over het verband tussen schouderluxatie en de daardoor veroorzaakte schade aan en blijvende instabiliteit van het schoudergewricht bestaat nog steeds verwarring. Vaak is er een samenhang met schade aan de weke delen, zoals het labrum glenoidale, de glenohumerale ligamenten en het kapsel, of is er samenhang met veranderingen in botdelen, zoals een Hill-Sachs-letsel (compressiefractuur van de humeruskop door de rand van het cavum glenoidale) of een glenoïdfractuur. Instabiliteit kan ook worden veroorzaakt door relatief kleine, herhaalde traumata, bijvoorbeeld door snelle bewegingen in de schouder bij werpsporten en bij zwemmen.1 Instabiliteit van het schoudergewricht manifesteert zich meestal door pijn en knappende geluiden. Computertomografie verricht in aansluiting aan conventionele artrografie, CT-artrografie, is in onze kliniek de methode van keuze om posttraumatische intra-articulaire afwijkingen in kaart te brengen.
Een door de patiënt zelf op te wekken instabiliteit van het schoudergewricht in verschillende richtingen zonder bekend trauma is zeldzaam, maar het stellen van…
(Geen onderwerp)
Uster, Zwitserland, februari 1993,
Naar aanleiding van het artikel van de collegae Van Oostayen et al. wil ik de volgende aanvulling geven (1993; 137: 236-40). Het artikel geeft een heldere kijk op een aantal van de zichtbare structuren bij computertomografie na artrografie, zoals geïllustreerd in de mooie opnamen. Het artikel behandelt een deel der zichtbare oorzaken bij instabiele schoudergewrichten, en een aantal van de chirurgische interventiemogelijkheden. Jammer is dat de instabiliteit zonder trauma waarover in de inleiding gesproken wordt en waarvoor het stellen van de diagnose essentieel is voor het bepalen van het beleid, er wat karig vanaf komt. De literatuur geeft hier toch wel meer informatie over:12 denk bijvoorbeeld aan de glenohumerale index, de kromming van het cavum ten opzichte van die van het caput, de schouderblad-komneiging en de pectoralis-cavumhoek. Meer informatie is te vinden in de genoemde publikaties.
Resch H, Hellweg HG, Nedden D zur, Beck E. Double-contrast computed tomographic examination techniques in habitual and recurrent shoulder dislocation. Eur J Radiol 1988; 8: 6-12.
Resch H, Beck E. Praktische Chirurgie des Schultergelenkes. Innsbruck: Frohnweiler: 57-60.
(Geen onderwerp)
Leiden, februari 1993,
Wij danken collega Heilbron voor de getoonde belangstelling en zijn aanvulling. Daar wij de nadruk willen leggen op juist de traumatische afwijkingen en op de postchirurgische anatomie hebben wij de door hem genoemde zaken buiten beschouwing gelaten.
(Geen onderwerp)
Alkmaar, februari 1993,
De collegae Van Oostayen et al. geven een fraai overzicht (1993;236-40). Ik wil hierbij echter enkele kanttekeningen maken betreffende de anatomische verhoudingen aan de ventrale zijde van de schouder, waarover met name door de artroscopie meer bekend is geworden.1
De auteurs verwarren mijns inziens een vergrote subscapulaire bursa met een letsel van het voorste kapselcomplex. Bij de meest voorkomende voorste schouderluxatie ontstaat of een afscheuring van het labrum aan de ventrale of ventrocaudale zijde, of een scheur in het ventrocaudale kapsel (het inferoglenohumerale ligament), of beiden.23 Zelden ontstaat een afscheuring van de subscapulaire bursa, die zich in het craniale deel van de schouder bevindt. Essentieel bij de beoordeling van de CT-artrogrammen van de instabiele schouder is derhalve de hoogte van de coupes: de voornaamste pathologische veranderingen worden gevonden in de coupes van het middelste en het caudale deel van het glenoïd.
Bij de open of artroscopische chirurgische behandeling wordt niet de subscapulaire bursa geoblitereerd, maar het inferoglenohumerale ligament (het ventrocaudale deel van het kapselcomplex).4
Detrisac DA, Johnson LL. Arthroscopic shoulder anatomy. New Jersey: Slack, 1986.
Adolfsson L, Lysholm J. Arthroscopy and stability testing for anterior shoulder instability. Arthroscopy 1989; 5: 315-20.
Baker CL, Uribe JW, Whitman C. Arthroscopic evaluation of acute initial anterior shoulder dislocations. Am J Sports Med 1990; 18: 25-8.
Willems WJ, Penterman H. Artroscopische behandeling van de anterieure (sub)luxatie van de schouder. [LITREF JAARGANG="1991" PAGINA="1912-5"]Ned Tijdschr Geneeskd 1991; 135: 1912-5.[/LITREF]
(Geen onderwerp)
Leiden, maart 1993,
Wij danken collega Willems voor de getoonde interesse. Het is ons bekend dat het niveau waarop een CT-coupe wordt gemaakt belangrijk is voor de interpretatie. Dit heeft dan ook niet geleid tot verwarring bij identificatie van de diverse structuren. Wij hebben in ons artikel op bl. 237 getracht duidelijk te maken dat bij de meest voorkomende voorste schouderluxatie een afscheuring van het labrum aan de ventrale zijde en (of) een scheur in het ventrale kapsel ontstaat. Labrumscheuren bij patiënten zonder luxatie zijn meestal hoger gelokaliseerd en worden voornamelijk veroorzaakt door degeneratieve veranderingen bij ouderen en bij sportbeoefenaars.1
Voor wat betreft de subscapulaire bursa is onze ervaring, zoals verwoord in het artikel en conform de opgegeven literatuur, dat een prominerende bursa vaak voorkomt bij kapselinsertie type 3.2-4 Voorts hebben wij op bl. 238 beschreven dat indien het voorste kapselcomplex beschadigd is, dit chirurgisch of artroscopisch gerepareerd kan worden. Dit gebeurt inderdaad ter plaatse van het ventrocaudale deel van het voorste kapselcomplex. Het oblitereren van de subscapulaire bursa hebben wij bewust niet als therapie beschreven. Een grote bursa kan wel een rol spelen bij recidief-luxaties na een primaire reparatie.5
Kohn D. The clinical relevance of glenoid labrum lesions. Arthroscopy 1987; 3: 223-30.
Rafii M, Firooznia H, Golimbu C, Minkoff J, Bonamo J. CT arthrography of capsular structures of the shoulder. AJR 1986; 146: 361-7.
Singson RD, Feldman F, Bigliani L. CT arthrogaphic patterns in recurrent glenohumeral instability. AJR 1987; 149: 749-53.
DePalma AF, Cooke AJ, Prabhakar M. The role of the subscapularis in recurrent anterior dislocations of the shoulder. Clin Orthop 1967; 54: 35-49.
Kessel L. Anterior dislocation of the shoulder. Edinburgh: Churchill Livingstone, 1982; 137-49.