Samenvatting
Doel
Het verschil en het verband vaststellen tussen competentie en feitelijk handelen bij huisartsen, afgemeten aan huisartsgeneeskundige protocollen.
Plaats
Rijksuniversiteit Limburg
Opzet
Prospectief experimenteel onderzoek.
Methode
Van 442 schriftelijk uitgenodigde huisartsen in Limburg, van wie er 137 (31) wilden deelnemen, werden er 36 geselecteerd die het dichtst bij de universiteit werkten; 34 besloten mee te doen. De huisartsen werden tijdens hun dagelijkse spreekuren bezocht door 4 simulatiepatiënten die een casus van hoofdpijn, diarree, schouderpijn en diabetes mellitus simuleerden. Daarna namen dezelfde artsen deel aan een gecontroleerde testsituatie, waar hun gevraagd werd topkwaliteit te laten zien aangaande dezelfde casussen, opnieuw door simulatiepatiënten. Deze patiënten rapporteerden over de consulten. Gescoord werden het aantal handelingen (de handelingen werden gekenschetst als ‘obligaat’, ‘facultatief’, of ‘overbodig’) tijdens consult verricht per klacht, en de consultduur (efficiëntie-tijdscore). Correlaties tussen praktijk- en testresultaten werden berekend.
Resultaten
De gemiddelde (SD) totaalscore in de testsituatie (competentie) was 49 hoger dan in de praktijk (81,8 (11) ten opzichte van 54,7 (10,1); p < 0,0001). De correlatiecoëfficient van deze totaalscore voor praktijk en testsituatie was – 0,04; na verdiscontering van de mate van efficiëntie en consultduur in de score was deze 0,45 (p < 0,01).
Conclusie
Competentie van artsen heeft alleen een voorspellende waarde voor het handelen in de dagelijkse praktijk wanneer factoren zoals efficiëntie en consultduur worden meeberekend. Het niet volgens protocollen werken van huisartsen betekent niet automatisch dat zij het niet beter kunnen. Competentie en handelen in de praktijk zijn twee verschillende begrippen.
Reacties