Samenvatting
- De diagnostiek van chronisch recidiverende hoofdpijn zonder neurologische afwijkingen is gebaseerd op de anamnese en het lichamelijk onderzoek; in het algemeen bestaat er geen indicatie voor het verrichten van EEG of ander aanvullend onderzoek.
- Bij de behandeling van migraine wordt aanvalsbehandeling, bij voorkeur met niet-specifieke middelen (analgetica en niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID's)) ná eventuele aurasymptomen, onderscheiden van profylactische behandeling (eerstekeus: β-receptorblokkerende stoffen).
- Clusterhoofdpijn dient zo snel mogelijk na het stellen van de diagnose adequaat te worden behandeld, meestal met zowel een aanvalsbehandeling (sumatriptan s.c. of zuurstof) als profylactica (eerstekeus: verapamil).
- Bij de behandeling van spanningshoofdpijn geniet een niet-medicamenteuze behandeling (relaxatie) de voorkeur boven een medicamenteuze (tricyclische antidepressiva).
- Aan patiënten met chronisch recidiverende hoofdpijn dient gevraagd te worden naar overmatig gebruik van analgetica en cafeïnehoudende dranken, omdat deze (of onthouding hiervan) de oorzaak kunnen zijn van de klachten.
Reacties