Samenvatting
– De diagnose ‘astma’ wordt nog steeds gesteld aan de hand van anamnese, lichamelijk onderzoek en longfunctieonderzoek. Aanvullend onderzoek (laboratorium- of röntgenonderzoek) wordt alleen op indicatie verricht. Het merendeel van de jonge kinderen met recidiverende perioden van piepen en hoesten blijkt op den duur geen astma te krijgen.
– Bij de behandeling van astma is er geen plaats meer voor orale medicatie, nu inhalatie van medicatie op alle leeftijden mogelijk is geworden, onder andere door de ontwikkeling van nieuwe voorzetkamers. Ieder kind met astma hoort te beschikken over een kortwerkend β2-sympathicomimeticum. Daarna zijn inhalatiecorticosteroïden het onderhoudsmedicament van eerste keuze bij kinderen met matige of ernstige astma. Systemische effecten kunnen optreden bij elk inhalatiecorticosteroïd, ook bij voor kinderen gebruikelijke doses, maar zijn zelden relevant. De plaats van de chromonen is nu zeer beperkt. Langwerkende β2-sympathicomimetica zijn geïndiceerd bij kinderen bij wie het astma niet onder controle is met reguliere doseringen inhalatiecorticosteroïden.
– Bij de preventie van allergisch astma op de kinderleeftijd neemt het voorschrijven van de allergeendichte matrashoes een belangrijke plaats in. De arts heeft een belangrijke taak bij het ontmoedigen van (passief) roken.
– Jonge kinderen die, ondanks behandeling met inhalatiecorticosteroïden, recidiverende perioden van piepen en hoesten hebben, en kinderen die een hoge dosis inhalatiecorticosteroïden nodig hebben (meer dan 400 µg beclometasonbudesonide of 250 µg fluticason), komen in aanmerking voor verwijzing naar een kinderarts. De astmaverpleegkundige heeft een belangrijke rol gekregen bij de instructie en de begeleiding van kinderen met astma en hun ouders. Zelfzorgprogramma's kunnen een belangrijke psychosociale winst voor de patiënt en diens omgeving betekenen.
Reacties