Artsen staan in de dagelijkse praktijk steeds weer voor de keuze of zij bij een bepaalde patiënt wél of niet een bepaalde behandeling moeten toepassen. In vroeger dagen werd dat keuzeprobleem wellicht nog sterker gevoeld, omdat men relatief weinig alternatieven had. Dat de artsen uit het verleden bij hun beslissingen vaak niet over één nacht ijs gingen, moge blijken uit de hier beschreven 18e-eeuwse ziektegeschiedenis. Men stond hier voor de keuze of bij een jongen met wintervoeten wel of niet amputatie moest worden toegepast. Het is bepaald indrukwekkend hoe nauwgezet de betrokken artsen alle voor- en nadelen van wel en niet ingrijpen overwegen. Uitvoerig wordt de beschikbare vakliteratuur bestudeerd en bediscussieerd; talrijke collega's uit binnen- en buitenland worden geconsulteerd. Hoewel niet geheel duidelijk wordt hoe de behandeling verlopen is en of de voeten (misschien met behulp van het mes) vanzelf afvielen, geven enkele bewaard gebleven verslagen en brieven ons een…
Amputeren of aan de natuur overlaten? Een chirurgische casus uit de 18e eeuw
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:1949-52
(Geen onderwerp)
's-Gravenhage, november 1986,
Met belangstelling heb ik het artikel van Verkroost en Kramers gelezen (1986;1949-52). Naar aanleiding hiervan wil ik enkele opmerkingen maken. Allereerst de diagnose. Het is niet duidelijk of de diagnose ‘wintervoeten’ afkomstig is van de auteurs of van Muller. Te meer daar de eveneens door hen geciteerde Van Gesscher het over ‘bevroosen leedemaaten’ heeft. Volgens mij had de patiënt in december 1775 last van een (diepe) tweede-graads plaatselijke bevriezing en in januari 1776 een recidiefbevriezing (derdegraads). Eenmaal bevroren ledematen zijn nu eenmaal gevoeliger voor een recidiefbevriezing. Dit is niet zo verwonderlijk, daar de winter 1775-1776 bekend staat als een zeer strenge winter met veel harde wind en sneeuw in december en een gemiddelde temperatuur in januari van -16°C.1
Muller vindt dat de oorzaak ‘stilstand der vochten door felle koude’ is en achte witte wijn nodig. Dit is in zijn tijd een juiste therapie wegens de sedatie en het welbevinden. Dat de auteurs toediening van alcohol juist achten wegens vasodilatatie is niet correct. De vaten zijn immers beschadigd en dilatatiemiddelen geven dan geen effect.2
Door het wachten met de therapie (amputeren) wordt in feite de juiste weg bewandeld. Men amputeert (tegenwoordig) pas bij 3e-graads bevriezingen na enkele weken – tot maanden – wanneer de demarcatie tusen necrotisch weefsel en gezond weefsel voltooid is.
Buisman J, Bar en boos, zeven eeuwen winterweer in de Lage landen. Baarn: Bosch en Keuning, 1984.
Mercx KBJA. Het lokale koudeletsel. [LITREF JAARGANG="1985" PAGINA="2445-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1985; 129: 2445-7.[/LITREF]
(Geen onderwerp)
Utrecht, december 1986,
De diagnose is gesteld door J.H.Correvont op wiens verzoek Daniël van Maldegem in het gasthuis te Vlissingen werd opgenomen. Na overleg met enkele medici en vooral in verband met uw uiteenzetting moeten we met David van Gesscher aannemen dat het hier om ‘bevroosen leedemaaten’ gaat. Uw opmerking over alcohol bij vaatbeschadiging is juist.