Een alternatief voor bevolkingsonderzoek

‘Intelligente opsporing’ van prostaatkanker

‘Intelligente opsporing’ van prostaatkanker
Theo M. de Reijke
Ivo G. Schoots
Kees van den Berg
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2021;165:D5997
Abstract

Samenvatting

De Gezondheidsraad heeft tot nu toe geen goede basis gevonden om in Nederland een landelijk bevolkingsonderzoek naar prostaatkanker te starten en bracht in 2018 een negatief advies uit op een vergunningsaanvraag voor een pilot-bevolkingsonderzoek naar prostaatkanker. De nadelen voor de volksgezondheid (overdiagnostiek, overbehandeling en psychische belasting) zouden niet opwegen tegen de voordelen van een bevolkingsonderzoek. De laatste jaren zijn er echter nieuwe ontwikkelingen in de diagnostiek en therapie voor prostaatkanker, waarbij eerdere cijfers wijzigden, richtlijnen zijn aangepast en inzichten genuanceerd moeten worden. Wij vragen aandacht voor deze veranderende cijfers en inzichten rond prostaatkanker en bepleiten een ‘intelligente opsporing’, om patiënten met een verhoogd risico op agressieve prostaatkanker beter te kunnen identificeren. Daarmee kan de hoge mortaliteit waarschijnlijk worden verminderd en wordt tegelijkertijd overdiagnostiek grotendeels voorkómen.

Auteursinformatie

Amsterdam UMC, locatie AMC, afd. Urologie, Amsterdam: dr. T.M. de Reijke, uroloog (tevens: Andros Clinics, Amsterdam). Erasmus MC, afd. Radiologie, Rotterdam: dr. I.G. Schoots, radioloog (tevens: Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis Amsterdam, Prostaatkanker Netwerk Nederland en Anser Prostaatkankernetwerk). Prostaatkankerstichting, Utrecht: K. van den Berg, voorzitter.

Contact T.M. de Reijke (t.m.dereyke@amsterdamumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Verantwoording

De visie die in dit artikel is weergegeven wordt gedeeld door de volgende leden van Prostaatkankernetwerk Nederland: prof.dr. H.P. Beerlage (Amsterdam UMC, afdeling Urologie), prof.dr. H. van der Poel en dr. P.J. van Leeuwen (beiden Antoni van Leeuwenhoek, afd. Urologie, Amsterdam), en door prof.dr. M.J. Roobol (Erasmus MC, afd. Urologie, Rotterdam en lid Anser Prostaatkankernetwerk), prof.dr. J. Barentsz (Radboudumc, afd. Medische beeldvorming, Nijmegen) en prof.dr. H. van Poppel (adjunst-secretaris generaal European Association of Urology).

Auteur Belangenverstrengeling
Theo M. de Reijke ICMJE-formulier
Ivo G. Schoots ICMJE-formulier
Kees van den Berg ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Gezonde Zorg
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Peter
Leusink

Ik ondersteun uw oproep voor het gebruik van 'slimmere' diagnostiek van prostaatkanker. De ernst van het probleem wordt echter fors overdreven. In figuur 1 toont u de incidentie in absolute aantallen, u corrigeert niet voor de bevolkingsgroei. Het is echter gebruikelijk om het incidentiecijfer te standaardiseren voor de leeftijdsopbouw in de bevolking. Meestal wordt voor deze standaardisatie de Europese bevolkingsopbouw gebruikt (ESR). Bij gebruik van onze nationale oncologische databank van het IKNL kom ik dan ook tot andere cijfers. De incidentie van prostaatkanker in Nederland over de afgelopen 20 jaren is gelijk gebleven rond de 100/100.000. Ik kan hier helaas geen figuur meesturen ter illustratie. Mogelijk is dit in het reviewproces over het hoofd gezien. Ik verzoek de redactie om correctie van figuur 1.

Peter Leusink, huisarts

Ik neem aan dat u de cijfers bedoelt van het IKNL en hieruit blijkt dat de incidentie duidelijk toeneemt en ook de ESR.

Prostaatkanker is hiermee de belangrijkste kankersoort bij mannen en verdient zeker aandacht mede gezien het aantal mannen dat jaarlijks overlijdt aan prostaatkanker. Met deze bijdrage proberen we niet alleen in Nederland, maar ook in Europa de aandacht voor de diagnostiek van prostaatkanker, met name bij risicogroepen, onder de aandacht te brengen, waardoor hopelijk de sterftecijfers zullen afnemen zonder dat overdiagnostiek zal plaatsvinden.

Geachte collega, dank voor uw antwoord. Ik bedoel inderdaad de cijfers van IKNL. Wonderlijk dat de ESR grafiek (de tweede op die pagina) en zelfs de tekst daarbij, tot een verschillende interpretatie leidt. Omdat ik geen grafiek kan tonen volsta met het letterlijk citeren van de tekst bij de grafiek van de incidentie conform ESR: "De naar leeftijd gestandaardiseerde incidentie van prostaatkanker was ruim 60 per 100.000 mannen in het begin van de jaren negentig en steeg tot ruim 110 per 100.000 mannen in 2011. Sindsdien is de incidentie afgenomen tot ongeveer 103 per 100.000 mannen in 2019." Kortom, u heeft gelijk in het traject tot 2011, maar hoe relevant is dat voor het huidig beleid? De laatste 10 jaar gaat het juist beter en de claim die u legt op basis van figuur 1 in uw artikel is daarom niet gefundeerd. Laat onverlet dat het altijd beter kan, maar laten we ook kijken waarom de incidentie al 10 jaar verbeterd (bv. aantal mannen dat rookt is al 20 jaar aan het minderen).

Peter Leusink, huisarts

Koen
Verhofstadt

Waarde collega’s.
Dank voor uw inspirerend artikel in nummer 47 jaargang 165 p 14 over de ‘Intelligente opsporing’ van prostaatkanker.

Ik heb echter moeite om uw beslisboom p18 te interpreteren.

Zie bijlage wat ik de risicofactoren (RF) noem – dit voor de schrijfwijze: uw tekens ◊ = RF1 en uw teken # = RF2.

1/ PSA bepalen of niet? Vertrek van RF1

2/ Indien PSA >3ng/ml: doe de risicowijzer RF2 om te beslissen voor MRI.

3/ Indien geen risicofactoren = (weer RF1!) laag risico versus hoog risico. Maar RF1 was reeds hoger geïncludeerd…
Voorbeeld man 66 jaar heeft broer met PCa = RF1 is pos. Daarom PSA en die is 3,17. Vervolgens rectaal onderzoek én PSA-densiteit – ze zijn pos (RF2), dan MRI indien RF1 pos is maar die was al pos…

U schrijft p18: “…Risicofactoren zijn: een belaste familieanamnese voor prostaat- en borstkanker (…), een kiemlijn-BRCA2-mutatie en een Afrikaans-Caraïbische afkomst … “(= RF1) maar op dezelfde lijn: “Ook kunnen risicowijzers worden ingezet om het risico op agressieve prostaatkanker te bepalen…” dus risicowijzers ook als RF1?

  • maar bij Figuur 2 is die risicowijzer RF2 en niet RF1
  • en bovendien definieert u als RF2 rectaal onderzoek én PSA-densiteit en niet bvb de ERSPC-risico-calculator

Toch verwarrend.

Ik interpreteer als volgt

1/ RF1 positief? Bepaal PSA

2/ indien PSA>3 pas RF 2 toe en doe MRI indien positief

RF 2 positief houdt in: gestoord rectaal onderzoek én PSA-densiteit > 0,15  OF een positieve ERSPC-risico-calculator

Vriendelijke groeten,

 

Koen Verhofstadt

Huisarts in Groepspraktijk Heirnis

We hebben in deze figuur aangegeven hoe we de mannen kunnen identificeren die een verhoogd risico op prostaatkanker hebben zonder overdiagnostiek te krijgen.

We beginnen ermee dat mannen met een verhoogd risico op klinisch significante prostaatkanker worden geselecteerd voor PSA-bepaling en bij een verhoogde PSA wordt nadere diagnostiek verricht middels prostaatMRI, waarbij ook weer met name de significante tumoren worden gevonden.

De risicowijzer van de ERSPC kan ook worden ingezet maar hierin wordt geen rekening gehouden met de eerder genoemde risicofactoren (belaste familie anamnese, afkomst, BRCA mutatie)