Sinds het ontstaan van de hiv-pandemie zijn er steeds meer antiretrovirale middelen ontwikkeld. Tot voor kort waren die in te delen in 4 klassen: nucleoside- en non-nucleosidetranscriptaseremmers (NRTI’s en NNRTI’s), proteaseremmers (PI’s) en fusieremmers. In 1996 ontstond de hoog-actieve antiretrovirale therapie (HAART), waarbij meestal 3 middelen uit deze klassen worden toegepast. Zo werd het mogelijk de hiv-replicatie langdurig te onderdrukken en de cellulaire immuniteit te laten herstellen. De mortaliteit van een hiv-infectie daalde hierdoor spectaculair.1
In de loop van de tijd kan ook HAART echter falen, enerzijds door toxiciteit, anderzijds door het ontstaan van resistentie tegen de therapie. De prevalentie van resistentie tegen antiretrovirale middelen onder behandelde patiënten voor ten minste één klasse ligt in Nederland op 12,1%, voor alle drie de klassen NRTI’s, NNRTI’s en PI’s op 1,7%. Het probleem van transmissie van multiresistente hiv in de huidige Nederlandse setting is minder groot: de prevalentie van resistentie bij…
Reacties