Samenvatting
– In de herziene richtlijn ‘Antiretrovirale behandeling’ van de Nederlandse Vereniging van Aids Behandelaren in samenwerking met het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de richtlijn van 2000 de volgende.
– De behandeling van volwassenen dient op een zodanig tijdstip te starten dat het aantal CD4-cellen > 200 × 106/l blijft.
– Antiretrovirale therapie wordt aanbevolen bij 200-350 CD4-cellen × 106/l indien de hoeveelheid HIV-RNA-kopieën > 100.000/ml is.
– Bij nog niet eerder behandelde (therapienaïeve) volwassen patiënten zijn combinaties van 2 nucleoside-‘reverse’-transcriptaseremmers (NRTI’s) plus 1 non-nucleoside-reverse-transcriptaseremmer (NNRTI) en combinaties van 2 NRTI’s plus 1 proteaseremmer even effectief; NNRTI’s hebben echter boven proteaseremmers het voordeel van een veelal gemakkelijker innameschema.
– Plasmaspiegelbepalingen bij therapienaïeve patiënten dienen 4 en 24 weken na aanvang van de behandeling plaats te vinden ter optimalisering van de individuele dosering.
– Het voorschrijven van proteaseremmers als eerstekeustherapie bij patiënten met een preëxistent gestoorde lipidenstofwisseling of familiaire hypercholesterolemie moet worden vermeden.
– Resistentiebepaling dient te gebeuren bij therapiefalen en voorafgaand aan een eerste behandeling bij patiënten geïnfecteerd in Europa en de Verenigde Staten.
– Alle zwangeren dienen, ook bij een lage of zelfs ondetecteerbare hoeveelheid HIV-RNA, vanaf een zwangerschapsduur van 24 weken behandeld te worden met antiretrovirale middelen ter voorkoming van HIV-overdracht van moeder naar kind.
– Alle pasgeborenen van HIV-positieve moeders dienen gedurende 4 weken na de geboorte met antiretrovirale middelen te worden behandeld.
– De keuze van de behandeling van coïnfectie met hepatitis B hangt af van een eventuele behandelindicatie voor HIV.
– Behandeling van tuberculose als coïnfectie dient bij voorkeur 1-2 maanden voorafgaand aan HIV-behandeling te geschieden.
– Bij een verhoogd risico op overdracht van HIV na een ‘prikaccident’ of een onveilig seksueel contact dient postexpositieprofylaxe te worden voorgeschreven.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2399-405
Reacties