In 2011 introduceerde onderzoekster en voormalig huisarts Machteld Huber een nieuw concept van gezondheid, dat al snel werd aangeduid als ‘positieve gezondheid’. Maar hoe nieuw is dit begrip, en wat voegt het toe aan onze begrippenkaders? Is het een zinvol en bruikbaar begrip, of heeft het ook zijn keerzijden? En wat hebben patiënten eraan?
Samenvatting
Positieve gezondheid is een nieuw concept, dat ontstaan is in reactie op tekortkomingen van de brede WHO-definitie van gezondheid. Het concept heeft overeenkomsten met eerdere holistische gezondheidsconcepten. De vraag is wat ‘positieve gezondheid’ toevoegt aan onze begrippenkaders. Enerzijds belicht het concept terecht het graduele karakter van gezondheid en het belang van (het aanspreken van) de veerkracht van mensen. Anderzijds zijn er ook nadelen. De veelomvattendheid van het concept ‘positieve gezondheid’ kan leiden tot medicalisering van sociale problemen en levensproblemen, en de nadruk op aanpassing en zelfmanagement kan bijdragen aan vergaande individualisering van gezondheid. In de praktijk biedt het concept aanknopingspunten voor gezondheidsbeleid en kan het wellicht de samenwerking over schotten heen bevorderen. Voor arts en patiënt is de vraag of het concept veel toevoegt aan bijvoorbeeld het biopsychosociale model. De aandacht voor veerkracht is een positieve vernieuwing, maar praktische belemmeringen voor een brede kijk op gezondheid worden er niet door weggenomen.
artikel
De WHO definieert gezondheid als ‘een toestand van volledig fysiek, geestelijk en maatschappelijk welzijn, en niet slechts de afwezigheid van ziekte of gebrek’.1 Deze definitie stamt uit 1948 en wordt door velen ervaren als een te statische en te idealistische opvatting. Op hoeveel momenten in je leven is je toestand er een van volledig fysiek, mentaal en sociaal welzijn? Een belangrijk punt van kritiek op de WHO-definitie is dat deze ertoe kan leiden dat veel mensen als ‘ongezond’ worden gezien en dus ongewenste medicalisering in de hand kan werken.
Positieve gezondheid
Dergelijke kritiek leidde ertoe dat onderzoekster en voormalig huisarts Machteld Huber en anderen in 2011 een nieuw concept van gezondheid voorstelden: ‘health is the ability to adapt and to self manage in the face of social, physical and emotional challenges.’2 Dit nieuwe concept werd al snel aangeduid met het begrip ‘positieve gezondheid’ en het wordt tegenwoordig in vrijwel elke nota over gezondheid en gezondheidszorg genoemd.3,4 Gezondheid wordt in dit nieuwe concept breed en meerdimensionaal opgevat en niet louter in biomedische termen. Ook wordt gezondheid niet als toestand gezien, zoals in de WHO-definitie, maar als een dynamisch proces of een vermogen. De term ‘positief’ geeft aan dat er aandacht is voor wat wél goed gaat, en niet alleen voor de afwezigheid van ziekte.
In een verdere uitwerking en operationalisering onderscheidt Huber 6 dimensies (lichaamsfuncties, mentale functies en beleving, spirituele en existentiële dimensie, kwaliteit van leven, sociaal-maatschappelijke participatie en dagelijks functioneren), met daarbinnen 32 aspecten van gezondheid.5,6 Vijf van deze dimensies zijn opgenomen in het biopsychosociaal model dat, sinds de Amerikaanse internist en psychiater George Engel het in 1977 presenteerde als reactie op het in zijn ogen te smalle biomedische model, ook veel gebruikt wordt in de Nederlandse gezondheidszorg.7
Het concept ‘positieve gezondheid’ lijkt aan te slaan bij gezondheidsonderzoek, bijvoorbeeld in de onderzoeksprogramma’s van ZonMw en in het gezondheidszorgbeleid van de overheid. Ook het Raamplan Artsenopleiding uit 2020 verwijst meermaals naar positieve gezondheid.8 Het concept lijkt goed aan te sluiten bij andere bewegingen in de zorg, zoals ‘leefstijlgeneeskunde’, ‘gedeelde besluitvorming’, en ‘van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag’.
Het gezondheidsbegrip
Op het eerste gezicht lijkt ‘gezondheid’ een eenvoudig begrip: gezondheid kan immers worden gedefinieerd als de afwezigheid van ziekte.1 Ziekte wordt dan meestal opgevat in biomedische termen van ‘pathologie’ en ‘pathofysiologie’. Volgens een bekende definitie van de Amerikaanse filosoof en bioloog Christopher Boorse, bijvoorbeeld, is gezondheid het ‘statistisch normaal biologisch functioneren van alle onderdelen van het organisme’.9 Dit is een erg smalle kijk op gezondheid.
In de medisch-filosofische literatuur zijn echter ook andere opvattingen te vinden, zoals die van de Zweedse filosoof Lennart Nordenfelt, die gezondheid definieert als de ‘fysieke en mentale toestand die iemand in staat stelt om doelen te bereiken die nodig zijn voor een minimale mate van levensgeluk’.10 In deze opvatting ligt de nadruk niet op de pathologie, maar op het functioneren van de mens als geheel, in zijn sociale context. Ook hoeven ziekte en gezondheid elkaar niet uit te sluiten: gezondheid is gradueel, en ook mensen met een (chronische) ziekte kunnen een grote mate van ‘gezondheid’ beleven.
De nadruk op functioneren in brede zin, het graduele karakter van gezondheid en de mogelijkheid dat gezondheid en ziekte gelijktijdig kunnen bestaan zijn ook kenmerkend voor het concept ‘positieve gezondheid’. Wij vinden dit waardevolle elementen, omdat ze de aandacht vestigen op datgene wat voor patiënten van belang is, namelijk mee kunnen doen en een normaal leven kunnen leiden, én omdat ze aangrijpingspunten bieden voor (het versterken en bevorderen van) de veerkracht van de patiënt.
Enkele punten van kritiek
Op een aantal punten is kritiek te geven op het concept ‘positieve gezondheid’. Allereerst lijkt het in de breedte niet onder te doen voor de bekritiseerde WHO-definitie, en daarmee lijkt het ook het risico op (verdere) ongewenste medicalisering van alle gebieden van het leven in zich te dragen.11 Problemen in de sociale sfeer of zingevingsvraagstukken vallen immers ook onder positieve gezondheid en worden zo tot gezondheidsproblemen gemaakt. De vraag is of dit nodig is. Waarom zouden we het begrip ‘gezondheid’ zo ver moeten oprekken dat het ons gehele welbevinden omvat? Waarom zouden we naast gezondheid niet ook aparte waarden als ‘welzijn’ of ‘welbevinden’ kunnen onderscheiden?
In de tweede plaats is de nadruk op ‘aanpassing’ een tweesnijdend zwaard. Hoewel het goed is dat het aanpassingsvermogen en de veerkracht van mensen worden aangesproken, is de uiterste consequentie ervan dat we mensen die moeite hebben om met hun sociale, fysieke of emotionele problemen om te gaan, ongezond noemen. Daarmee lijkt ook een element van ‘eigen schuld’ naar binnen te sluipen: wie zich niet kan aanpassen, heeft het aan zichzelf te danken dat hij niet gezond is. De sterke focus op het individuele aanpassingsvermogen en zelfmanagement (‘zichzelf kunnen redden’) leidt bovendien af van de structurele sociale factoren en omgevingsfactoren die medebepalend zijn voor iemands (fysieke) gezondheid en welbevinden.
Tegelijkertijd bestaat er een risico op wat in de hedendaagse morele en politiekefilosofie ‘adaptieve preferenties’ wordt genoemd, en wat in de gezondheidspsychologie bekend staat als de ‘disability paradox’.12,13 Iemand die zijn verwachtingen en wensen naar beneden bijstelt, wordt misschien wel tevreden met een leven vol beperkingen, maar die beperkingen zijn er niet minder om. De vraag is of we onszelf en anderen niet een rad voor ogen draaien als we iemand die door een ziekte of stoornis zeer beperkt is in zijn functioneren, maar zich netjes heeft aangepast, gezond noemen. Zou de geneeskunde zich niet primair moeten richten op het genezen of wegnemen van de beperkingen en daarnaast oog moeten hebben voor het bevorderen van de veerkracht en het aanpassingsvermogen van de patiënt?
Ten slotte valt zowel conceptueel als methodologisch kritiek te geven op de verschillende dimensies en aspecten van positieve gezondheid. Het is onduidelijk hoe deze zich precies tot elkaar verhouden. Zo is er overlap tussen de dimensies – bijvoorbeeld tussen mentaal welbevinden en kwaliteit van leven – en is het niet duidelijk of bijvoorbeeld aspecten als ‘gezondheidsvaardigheden’ of ‘zingeving’ moeten worden begrepen als onderdeel, determinant of indicator van gezondheid. Hierdoor is positieve gezondheid niet goed meetbaar.14
Wat hebben we eraan?
Ondanks deze kritiek slaat het concept ‘positieve gezondheid’ zoals gezegd breed aan. Hoe komt dat? Wat heeft positieve gezondheid te bieden, wat hebben we eraan, en voegt dit concept iets toe aan alternatieven, zoals het al lang bestaande biopsychosociale model van gezondheid?
Het definiëren van ‘gezondheid’ kan meerdere doelen dienen. Het geeft richting aan gezondheidsbeleid, bepaalt uitkomstmaten in gezondheidsonderzoek en stuurt het handelen van de arts. Daarnaast is het evident dat er meerdere perspectieven op gezondheid bestaan: patiënten, gezonde burgers, medici, de overheid en werkgevers hebben elk hun eigen visie op wat gezondheid is en waarom gezondheid van belang is. Zij hebben het dan niet allemaal over een en hetzelfde begrip, maar ze hanteren verschillende concepten van gezondheid die een zekere mate van overlap vertonen – of in termen van de filosoof Ludwig Wittgenstein: ze vertonen familiegelijkenissen.15
Het ligt dus niet voor de hand om slechts één begrip van gezondheid te hanteren. In verschillende contexten kunnen andere concepten of definities zinvol zijn.16
Voor beleidsdoeleinden lijkt het begrip ‘positieve gezondheid’ behulpzaam te kunnen zijn. Professionals in het veld geven aan dat het begrip ‘positieve gezondheid’ vaak goed aansluit bij de missie en visie van hun instelling,17 en dat het hen handvatten biedt om tot een medisch beleid te komen. Beleidsmakers menen dat positieve gezondheid helpt om de kloof tussen de gezondheidszorg en het sociale domein te overbruggen.
Voor de dagelijkse medische praktijk is het de vraag wat positieve gezondheid toevoegt. Je zou kunnen stellen dat de spirituele dimensie, het zingevingsaspect, een goede aanvulling is op het biopsychosociale model. Sinds Engel dit model introduceerde geven artsen meer aandacht aan andere aspecten van klachten dan alleen het somatische aspect, maar zij vinden het vaak lastig om die aandacht goed vorm te geven in hun medische beleid. In theorie biedt het biopsychosociale model niet alleen een goed handvat om de problemen van patiënten in kaart te brengen, maar ook om samen met de patiënt tot een medisch beleid te komen door de verschillende behandelopties, de consequenties daarvan en de preferenties van de patiënt te verkennen. In de hectiek van alledag en door de tijdsdruk die veel gezondheidswerkers ervaren, komt dat er echter vaak niet echt van.
Het is de vraag of het concept ‘positieve gezondheid’ en de handleidingen die daarvoor ontwikkeld zijn deze praktische problemen oplost. Meer aandacht voor (het versterken van) de veerkracht van mensen is iets dat het concept ‘positieve gezondheid’ wel kan bewerkstelligen. We weten echter nog heel weinig over hoe we veerkracht kunnen versterken en hoe we de eerder genoemde risico’s daarvan kunnen vermijden. Hier ligt een schone taak voor onderzoekers.
Conclusie
Positieve gezondheid heeft veel overeenkomsten met eerdere concepten van gezondheid, zoals het holistische gezondheidsconcept van Nordenfelt en het biopsychosociale model van Engel. Positieve gezondheid kan in gezondheidsbeleid wellicht de samenwerking over schotten heen bevorderen, en vraagt terecht aandacht voor het graduele karakter van gezondheid en het belang van (het aanspreken van) de veerkracht van mensen. Het concept biedt een paar handvatten voor arts en patiënt om samen tot een optimaal medisch beleid te komen in geval mensen klachten of beperkingen hebben, maar het heeft ook zijn keerzijden. De nadruk op aanpassingsvermogen en zelfmanagement kan leiden tot overmatige individualisering van maatschappelijke gezondheidsproblemen. Ook lijkt dit concept gezondheid tot allesomvattend begrip te maken, en bevordert het daarmee dat allerhande sociale problemen en levensproblemen als ‘medische problemen’ opgevat worden. Het gevaar van medicalisering, dat vervat zit in de WHO-definitie en dat de aanleiding vormde voor het concept ‘positieve gezondheid’, is hiermee zeker niet afgewend.
Literatuur
World Health Organization. Constitution. www.who.int/about/who-we-are/constitution, geraadpleegd op 6 februari 2021.
Huber M, Knottnerus JA, Green L, et al. How should we define health? BMJ. 2011;343:d4163. doi:10.1136/bmj.d4163. Medline
Gezondheid breed op de agenda. Landelijke nota gezondheidsbeleid 2020-2024. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; 2020.
Lemmens L, de Bruin S, Beijer M, Hendrikx R, Baan C. Het gebruik van brede gezondheidsconcepten: inspirerend en uitdagend voor de praktijk. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; 2019.
Huber M, van Vliet M, Boers I. Heroverweeg uw opvatting van het begrip ‘gezondheid’. Ned Tijdschr Geneesk. 2016;160:A7720.
Huber M, van Vliet M, Giezenberg M, et al. Towards a ‘patient-centred’ operationalisation of the new dynamic concept of health: a mixed methods study. BMJ Open. 2016;6:e010091. doi:10.1136/bmjopen-2015-010091. Medline
Engel GL. The need for a new medical model: a challenge for biomedicine. Science. 1977;196:129-36. doi:10.1126/science.847460. Medline
Raamplan Artsenopleiding 2020. Utrecht: Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra; 2020.
Boorse C. Health as a theoretical concept. Philos Sci. 1977;44:542-73. doi:10.1086/288768.
Nordenfelt L. The concepts of health and illness revisited. Med Health Care Philos. 2007;10:5-10. doi:10.1007/s11019-006-9017-3. Medline
Schramme T. Health as notion in public health. In: Schramme T, Edwards S, red. Handbook of the philosophy of medicine. Dordrecht: Springer; 2017.
Elster J. Sour grapes. In: Sen A, Williams B, red. Utilitarianism and beyond. Cambridge: Cambridge University Press; 1982.
Albrecht GL, Devlieger PJ. The disability paradox: high quality of life against all odds. Soc Sci Med. 1999;48:977-88. doi:10.1016/S0277-9536(98)00411-0. Medline
Prinsen CAC, Terwee CB. Measuring positive health: for now, a bridge too far. Public Health. 2019;170:70-7. doi:10.1016/j.puhe.2019.02.024. Medline
Wittgenstein L. Philosophical investigations. Oxford: Basil Blackwell; 1953.
Haverkamp B, Verweij M, Stronks K. ‘Gezondheid’: voor iedere context een passend begrip? TSG. 2017;95:258-263. doi:10.1007/s12508-017-0070-5.
Van Steekelenburg E, Kersten I, Huber M. ‘Positieve gezondheid’ in Nederland. Wie, wat, waarom en hoe? Een inventarisatie. Utrecht: Institute for Positive Health, 2016.
Gezondheid voor en door mensen
Over de vraag wat gezondheid is wordt vooral door artsen, geleerden, bestuurders en adviseurs met een medische opleiding gesproken. Wat mensen daar zelf van vinden, daar wordt zelden naar gevraagd en daarom hier opgeschreven. Het lijkt wel of tegenwoordig alles om gezondheid draait. Gezondheid vindt iedereen belangrijk, maar een waardevol leven dáár draait het om. Hoe vreemd het ook mag klinken, naast gezondheid zijn er andere zaken in het leven die ook belangrijk zijn. Niet alles is gezondheid.
Gezondheid: persoonlijk, werkwoord, van ons allemaal
In gesprek over gezondheid hoor ik vaak dat mensen daar weldegelijk een mening over hebben én waarnaar zij streven. Mensen vinden het heel belangrijk dat hun lichaam in orde is, lekker in hun vel zitten en willen daar graag aan werken. Daar hoort het wonen in een goed huis, goed eten op tafel kunnen zetten, schoon water en (als mensen dat willen) het wel of niet kinderen kunnen krijgen bij. Wanneer iemand hulp nodig heeft gaat die op zoek naar wie of wat daarbij kan helpen. Mensen rekenen dan op de best mogelijke ondersteuning. Overal is het recht op de best mogelijke gezondheid in wetten vastgelegd. Daarom is gezondheid niet alleen persoonlijk, maar ook publiek.
Van geleerden, artsen, bestuurders en adviseurs wordt verwacht dat zij belangstelling hebben voor de mens. Ze luisteren en begrijpen wat het leven voor hen waardevol maakt en welke rol hun gezondheid daarin speelt. Het beste gezondheidsresultaat dat samen kan worden behaald is wanneer de mens zegt “mijn lichaam is in orde”, “ik zit lekker in mijn vel”, “we hebben een goed dak boven ons hoofd”, “er staat gezond eten op tafel”, “er is schoon water omhanden” en “we kunnen kinderen krijgen als we dat willen”. Dan is er al heel veel gewonnen. Veel ingewikkelder is het niet.
Feliz Goos, werkzaam in onderwijs
Positieve Gezondheid nóg nader bekeken
In NTvG 26 beschreven Schermer en Van der Horst (‘de auteurs’) waardevolle aspecten van het begrip Positieve Gezondheid, maar ook punten van kritiek. Omdat het artikel en de kritiek enkele misverstanden bevatten, vraagt dat een verheldering.
Ten eerste gebruiken de auteurs de term Positieve Gezondheid ten onrechte voor het in 2011 gepubliceerde concept van gezondheid, beoogd alternatief voor de definitie van de WHO: ‘Health as the ability to adapt and self-manage in the face of social, physical en emotional challenges’. Veerkracht en eigen regie staan hierbij centraal.
Positieve Gezondheid is de op onderzoek gebaseerde uitwerking van dit concept, op individueel niveau, in zes dimensies en vormgegeven in een spinnenweb. Het is niet de enig mogelijke uitwerking. In Canada werkte Alex Jadad, destijds betrokken bij de ontwikkeling van het concept, het uit op gemeenschapsniveau tot ‘Trusted Networks’. Deze uitwerkingen vullen elkaar aan.
´Positieve Gezondheid´, met deze invulling, wordt overigens met hoofdletters geschreven ter onderscheiding van andere interpretaties.
Bij het formuleren van een alternatief voor de definitie van de WHO is gekozen voor een concept van gezondheid. Een definitie demarqueert tussen gezond en ongezond, een ‘general concept’ is een karakterisering, in dit geval een werkrichting. Daarom de open formulering ‘Health as …’ en niet ‘Health is ….’, zoals de auteurs beschrijven.
Vijf van de zes dimensies van Positieve Gezondheid zijn ook te vinden in het bio-psycho-sociale model van Engel, 1977. De auteurs noemen wel het verschil tussen dat model en Positieve Gezondheid, namelijk de zesde dimensie zingeving, maar herkennen niet dat deze dimensie het essentiële verschil bepaalt. In de interviews, die de basis vormen van Positieve Gezondheid, werd het belang van betekenisvol leven meermaals benadrukt. Om die reden is zingeving als aparte dimensie opgenomen én heeft geleid tot een specifieke vorm van gespreksvoering bij het werken met Positieve Gezondheid, het zo genoemde andere gesprek. Met het invullen van het spinnenweb reflecteert de patiënt op diens situatie. Het daaropvolgende gesprek richt zich op wat voor hem/haar van waarde is, waar iemand op hoopt en aan welk eerste, haalbare stapje in die richting iemand denkt.
De professional medicaliseert niet, zoals de auteurs als risico aangeven. Integendeel, de patiënt komt in de lead; niet wat hij/zij moet, maar juist wil doen.
De ervaring leert dat patiënten zich zo gehoord en gezien voelen en vaak een nieuw perspectief ontdekken. Dat is het beoogde aanpassen cq. leren omgaan met tegenslagen.
Voorwaarde tegen medicaliseren van het leven is, dat de medisch professional samenwerkt binnen een multidisciplinair netwerk, met experts op de andere dan medische dimensies. Zo werken kost aanvankelijk wat meer tijd, maar uiteindelijk bespaart het tijd, vergroot ’t het werkplezier én bespaart het kosten.
Dat de begrippen van het spinnenweb soms zowel een indicator als determinant van gezondheid zijn, is herkenbaar en maakt het levensecht. Voor een meetinstrument is dat een probleem, maar voor het doel van het spinnenweb, namelijk als gespreksinstrument, is het dat niet. Overigens is inmiddels een meetinstrument beschikbaar, met 17 van de 42 aspecten van het spinnenweb.
Tot slot het thema veerkracht. In de medische sector blijkt Aaron Antonovsky nog weinig bekend. Hij vond drie sleutelfactoren voor veerkracht bij overlevenden, die een concentratiekamp tóch goed doorstaan hadden, en bracht deze samen in het begrip ‘sence of coherence’ (SOC). Deze factoren zijn ‘comprehensibility’, ‘manageability’ en ‘meaningfulness’, vertaald: ‘je situatie begrijpen’, ‘íets kunnen dóen’ en ‘zingeving ervaren’. Het tegenovergestelde van ‘verwarring’, ‘machteloosheid’ en ‘zinloosheid’.
In de werkwijze van Positieve Gezondheid komen deze drie factoren terug. Het spinnenweb geeft overzicht; het andere gesprek gaat over persoonlijke zingeving en het kiezen van een eerste stapje doorbreekt machteloosheid. Een passende uitwerking van ‘The ability to adapt and self-manage’.
Dr. Machteld Huber
Nogmaals over Positieve Gezondheid
Machteld Huber stelt in haar reactie op ons artikel terecht dat Positieve Gezondheid niet het nieuwe concept is dat in het BMJ-artikel ‘How should we define health’ uit 2011 werd voorgesteld. Het is inderdaad een op haar onderzoek gebaseerde uitwerking van het voorstel in het BMJ-artikel om gezondheid te beschouwen ‘as the ability to adapt and self-manage in the face of social, physical and emotional challenges’.
We onderschrijven het belang van aandacht voor zingeving als een factor die bij kan dragen aan het welbevinden van mensen, naast de andere vijf factoren die zowel in het biopsychosociale model als in het Positieve Gezondheid spinnenweb zijn opgenomen. In dat opzicht is het een goede toevoeging aam het biopsychosociale model. Het is een aspect dat artsen bij het exploreren van klachten en gezondheidsproblemen en het samen met de patiënt opstellen van het beleid kunnen, en in een aantal gevallen ook moeten, betrekken.
In ons artikel werpen we de vraag op of we zingeving ook expliciet onder de noemer gezondheid moeten scharen met als gevolg dat we het domein van de geneeskunde steeds verder uitbouwen en daarmee ongewenste medicalisering )zie ook het stuk van Ignaas Devisch in hetzelfde NTvG nummer) in de hand werken. Verwijzen naar multidisciplinaire samenwerking, ook over de verschillende domeinen, waaronder het sociale domein, heen, is o.i. niet het antwoord op de fundamentele vraag of je alles van het menselijk leven onder de noemer Positieve Gezondheid moet scharen. We stellen dat je ook andere concepten, bijvoorbeeld welbevinden, kunt en moet hanteren om belangrijke aspecten van het menselijk leven te omschrijven of definiëren. Het welbevinden van mensen wordt door veel meer factoren bepaald dan alleen zingeving en de andere elementen van Positieve Gezondheid of het biopsychosociale model. De groeiende ongelijkheid in onze samenleving is een grote bron van onwelbevinden waar werken met het begrip Positieve Gezondheid weinig aan gaat doen omdat het focust op het individu. Net als bij preventie is het o.i. niet terecht als het beleid vooral op het individu en de individuele verantwoordelijkheid of mogelijkheden focust, terwijl we dat in de zorg juist wel moeten doen. Bij het omarmen van het concept positieve gezondheid in diverse beleidsnotities hebben we daarom een paar vraagtekens gezet.
Ook hebben we in ons stuk een paar kritische kanttekeningen geplaatst bij het begrip adaptatie; ook dat heeft niet alleen maar een positieve connotatie: te veel focus op aanpassen aan omstandigheden kan ertoe leiden dat ongewenste omstandigheden niet aangepakt worden.
We stellen niet voor om Positieve Gezondheid overboord te zetten, maar we zien het ook niet als een panacee: net als elk ‘medicijn’ heeft het ook bijwerkingen waar we alert op moeten zijn en waar nodig op moeten acteren.
Maartje Schermer
Henriëtte van der Horst