Elders in dit tijdschrift schrijft Frank Wolters over de toename van het aantal promoties in de geneeskunde in Nederland (zie ook de infographic). Daarmee legt hij een belangrijk pijnpunt in de medische wereld bloot. Veel dokters gaan promoveren omdat dat hun carrièrekansen vergroot. Hebben we al die promoties wel nodig?
artikel
Veel dokters gaan promoveren omdat dat hun carrièrekansen vergroot, want bij de populairste opleidingsplekken maak je zonder doctorstitel weinig kans. Het artikel van Wolters elders in dit tijdschrift geeft belangrijke informatie over deze promotiefabriek, met inzichten in het nut en de noodzaak voor dokters om te promoveren.1 Het roept echter ook veel vragen op. Hebben we al die promoties wel nodig? Wat zijn de gevolgen van al deze promoties en zijn er andere factoren die deze toename kunnen verklaren?
In dit commentaar probeer ik deze vragen te beantwoorden. Ik ga in op de motivatie van promovendi, de gevolgen van de promotiefabriek op het welzijn van promovendi en de invloed op de kwaliteit van wetenschap. Ook bekijk ik achterliggende oorzaken in het wetenschappelijke systeem van deze promovendigolf.
De promovendi
Als ik jonge arts-onderzoekers spreek, twijfel ik wel eens aan de intrinsieke motivatie voor het promotie-onderwerp. Meestal voert de promovendus een onderzoek uit dat is bedacht door een hoogleraar en gaat het de promovendus niet zozeer om de wetenschappelijke vorming, als wel om de opleidingsplek die in het verschiet ligt. De vraag is in hoeverre deze motivatie de kwaliteit van het onderzoek beïnvloedt? Het kan waarschijnlijk prima, maar toch heb je liever iemand die vanuit oprechte interesse meer over een bepaald onderwerp wil weten. Daar krijg je waarschijnlijk gelukkigere promovendi van. Bovendien kost promoveren minimaal 3 à 4 jaar, een periode waarin de promovendus vaak met bloed, zweet en tranen en veel frustratie een onderzoek weet af te ronden. Dan kan het maar beter een onderwerp zijn dat je echt interessant vindt.
Een moeizame weg
Terecht merkt Wolters op dat het officiële doel van promoveren het opleiden tot wetenschapper is. Je wordt wetenschapper en met dat diploma kun je vanaf dat moment zelfstandig onderzoek doen. Uit de resultaten blijkt dat gepromoveerde dokters zich ook meer wetenschapper vinden, want bijna de helft van de promovendi uit 2008 gaat in academische ziekenhuizen werken en blijft – tot op zekere hoogte – wetenschappelijk actief.1 Een geruststellende gedachte: het vuur voor de wetenschap blijft dan toch een beetje branden.
Duidelijk is wel dat het promotiepad niet over rozen gaat. Er wordt veel geleden onder promovendi. De publicatiedruk is hoog en promovendi kampen bovengemiddeld veel met psychische problemen. Uit meerdere onderzoeken komt naar voren dat tot wel de helft van de promovendi psychische problemen heeft.2-4 En dan te bedenken dat het uitvalrisico al hoog is. Slechts 70% van de promovendi heeft zijn promotie na 7 jaar afgerond.5 Over die overgebleven groep van 30% zijn geen gegevens bekend, maar vermoed wordt dat veel promovendi hun promotie niet afmaken. Daarnaast gaan veel promovendi – tot wel 80% – uiteindelijk niet werken als wetenschapper.6 Waar leiden we al die promovendi dan voor op? Dat is ontzettend zonde van de tijd en van het geld. Een vorm van verspilling, maar daarover later meer.
Begeleiding schiet soms tekort
Blijkbaar doen we echt iets niet goed in onze promotiefabriek. Een belangrijke oorzaak is de supervisie van promovendi, of liever: het gebrek daaraan. Zowel in kwaliteit als kwantiteit. Met de toename van promovendi is er automatisch een tekort aan begeleiders ontstaan. Bovendien wordt begeleiding niet door iedere promotor en copromotor serieus genomen; ze zijn er niet voor opgeleid, ze hebben weinig tijd, ze kunnen – en willen – het vaak niet goed en er zijn er maar een beperkt aantal senior-onderzoekers op de afdeling die beschikbaar zijn voor intensieve begeleiding. Dat is opvallend, want insufficiënte begeleiding wordt gezien als een van de meest impactvolle wetenschappelijke misdragingen.7
Er zijn helaas te veel verhalen van beginnende arts-onderzoekers die op dag 1 op een aios-kamer worden geplaatst en dan maar een beetje zelf moeten uitvogelen hoe ze goed onderzoek moeten doen. Niet zonder reden zeggen de promovendi in onze cursus wetenschappelijke integriteit dat ze graag willen dat ook supervisors training krijgen in wetenschappelijke integriteit. De insufficiënte supervisie gaat vaak ten koste van de relevantie en kwaliteit van het onderzoek. Uit het voorgaande rijst de vraag of we niet minder promovendi nodig hebben, als we geen tijd hebben om ze te begeleiden of daar geen prioriteit aan geven, en als het afbreukrisico zo groot is.
De academische piramide
Er is nog een andere belangrijke motivatie om te promoveren, namelijk het nastreven van academische ambities. Zonder gepromoveerd te zijn kun je geen carrière maken als arts-wetenschapper. Let wel, de competitie in de academie is moordend. Er wordt gestreden om een beperkt aantal plekken op de academische piramide (figuur).
Het carrièrespel is hard. Er zijn maar een beperkt aantal leerstoelen en die zijn het grootste deel van de tijd bezet. Bovendien blijven de meeste hoogleraren lang – soms wel decennia – op die stoelen zitten. Om mee te spelen moet je als jonge onderzoeker hard werken en hopen dat er niet te veel anderen op die leerstoel azen. Wat helpt om goede sier te maken en je kansen op een benoeming te vergroten is veel publiceren, het liefst in gerenommeerde tijdschriften. Hoe meer publicaties, hoe groter de kans op een toga. En wat heb je voor die publicaties nodig? Precies: promovendi. Die kunnen de publicaties schrijven waar jij als piramidebestormer je naam boven kunt zetten, bij voorkeur als laatste auteur. Ook dit zorgt ervoor dat er een flinke publicatiedruk heerst, die vaak het grootste is bij recent gepromoveerde wetenschappers die aan het begin van hun carrière staan en zich nog moeten bewijzen.8
Moeten we de promotiefabriek dan niet stoppen?
Wat leveren al die promoties de geneeskunde op en wat is de kwaliteit van die promoties? Laten we voorop stellen dat ieder onderzoek potentieel belangrijke wetenschappelijke inzichten herbergt. Toch denk ik dat er simpelweg te veel promoties zijn. Laten we het aantal promoties eens halveren. We hebben voor de huidige promovendi niet genoeg kwalitatief goede begeleiders en ik vraag me af in hoeverre deze promotieonderzoeken voldoende relevant en urgent zijn voor wetenschappelijke vooruitgang. Dat is misschien een pijnlijke constatering, maar wel een noodzakelijke.
In de uitgebreide serie van The Lancet over ‘research waste’ werd verondersteld dat tot wel 85% van het biomedische onderzoek verspilde moeite is.9 Dit komt onder andere doordat we in het onderzoek niet de juiste klinische vragen stellen, de verkeerde methodes gebruiken, negatieve bevindingen niet publiceren of de resultaten verkeerd interpreteren. Stel je voor dat die 85% flink wordt overschat, maar nog altijd 50% is. Dan kunnen we nog steeds veel verbeteren in onze promotiefabriek. Dat begint met een gedegen wetenschappelijke vorming van de promovendi door betrokken promotoren en copromotoren.
Als jonge dokter heb je iemand nodig die je leert wat verantwoorde wetenschap is, hoe je de juiste vragen stelt, welke methodes je gebruikt en hoe je negatieve resultaten accepteert en publiceert. Een betrokken begeleider: ik vergelijk het altijd met een betrokken ouder, iemand die liefdevol, betrokken en soms streng een promovendus grootbrengt. En die ouders zijn op dit moment niet beschikbaar en bereikbaar. Die zijn te druk.
Van het geld dat overblijft als je het aantal promotieonderzoeken halveert, kunnen we mooi jonge, talentvolle postdocs en universitair docenten aanstellen om hun meer kansen te geven op een mooie wetenschappelijke carrière.
Conclusie
Het bijzondere overzicht van Frank Wolters levert waardevolle inzichten op.1 Voor het eerst krijgen we een uitgebreid inzicht in de promotiemores van de geneeskunde. De vraag blijft of we deze promotiefabriek in stand moeten houden. Als we de kwaliteit willen waarborgen is het de vraag of we niet beter af zijn met minder promovendi die we met meer zorg en toewijding kunnen begeleiden. Het zou waardevol zijn om dit cohort verder vorm te geven en te vervolgen. Als we dit blijven bijhouden, kunnen we op korte termijn vast en zeker een jonge dokter vinden die op dit promovendicohort wil promoveren. Dan wel graag een jonge dokter met een oprechte interesse in de Nederlandse promotiefabriek. Die wil ik voor mijn eigen piramidespel natuurlijk met liefde en toewijding begeleiden.
Literatuur
-
Wolters FJ. Academische carrièreperspectieven van gepromoveerde dokters: een landelijk cohortonderzoek in de periode 1992-2018. Ned Tijdschr Geneeskd. 2020;164:5300.
-
Levecque K, Anseel F, De Beuckelaer A, et al. Work organization and mental health problems in PhD students. Res Pol. 2017;46:868-79. doi:10.1016/j.respol.2017.02.008
-
The mental health of PhD researchers demands urgent attention. Nature. 2019;575:257-8. Medline
-
Mattijsen L, van Vliet N, van Doorn T, et al. Asking the relevant questions. PromovendiNetwerkNederland; 2020.
-
Meijer P. Het leed dat promoveren heet. De zeven PhD-plagen. Mare, 10 december 2015.
-
PromovendiNetwerkNederland. Wat nu? www.hetpnn.nl/2011/05/07/erna, geraadpleegd op 16 september 2020.
-
Haven TL, Tijdink JK, Pasman HR, Widdershoven G, ter Riet G, Bouter LM. Researchers’ perceptions of research misbehaviours: a mixed methods study among academic researchers in Amsterdam. Res Integr Peer Rev 2019; 4: 25. Medline
-
Haven TL, Bouter LM, Smulders YM, et al. Perceived publication pressure in Amsterdam: Survey of all disciplinary fields and academic ranks. PLoS One. 2019;14:e0217931. Medline
-
Chalmers I, Glasziou P. Avoidable waste in the production and reporting of research evidence. Lancet. 2009;374:86-9. Medline
Eerste stap: titels weglaten in medische tijdschriften?
Ik ben het helemaal eens met Joeri Tijdink en Frank Wolters, maar hoe gaan we er nu voor zorgen dat het tij keert?
ik heb zelf als jonge klare ervaren hoe elke keer bij sollicitaties de voorkeur uitging naar een gepromoveerde collega, maar nu ik zelf geregeld in sollicitatiecommissies zit, merk ik helaas dat er bij mij toch ook een stemmetje is die voorkeur geeft aan dr. voor de naam (bij gelijke geschiktheid). Dit blijkt dan achteraf nogal eens een verkeerde keuze te zijn. Ik zou ook niet goed weten hoe we dit moeten veranderen. Een eerste stap is misschien het weglaten van titels in medische tijdschriften. Het maakt niet uit of de persoon die het artikel schrijft gepromoveerd is, dus hoeft het er ook niet bij te staan. Wat ik verder mis in bovenstaande artikelen is dat er ook veel specialisten zijn die niet gepromoveerd zijn, maar tijdens hun werkzame leven wel onderzoek doen en meedoen aan studies omdat ze dat leuk vinden. Daarnaast zijn er gepromoveerde collega's die nooit meer onderzoek doen. Dit zegt dus, zeker in een perifeer ziekenhuis, lang niet alles.
Leonie Strobbe, internist-hematoloog/oncoloog, Gelre Ziekenhuizen
De waarde van promotie
Het aantal promoties blijkt sinds 1992 verdrievoudigd, met een vrouwelijk overwicht, van wie 10 jaar later ruim 40% een aanstelling had bij een UMC.
De kwaliteit van promoties wordt niet benoemd. Veel promotieonderzoek vormt een toegang tot een specialisatie, maar de meeste doctores ambiëren geen academische carrière. Voor wetenschappelijk denken zijn eenvoudiger cursussen dan een promotie.
Jonge promovendi hebben nog weinig (klinische) ervaring. Hun diepgaande onderzoek mist een brede basis, die in het specialisatietraject wordt gevormd. Dat kost genoeg energie. Waarom moeten jonge, merendeels vrouwelijke artsen die periode waarin ook het gezin wordt gesticht verzwaren met promotieonderzoek? Hun zwangerschapsverlof is nodig om de klus af te maken. Dan kan een artsenstudie, specialisatie, stichten van een gezin en promotie bijna 20 jaar vergen. Dat vraagt niet zozeer wetenschappelijke ambitie als wel hard werken en toekunnen met weinig slaap. Soms wordt promotieonderzoek gestart bij de ene specialisatie maar volgt een andere, bijv. huisartsgeneeskunde. Het promotieonderwerp staat dan geïsoleerd ver van de dagelijkse praktijk.
Alternatief is dat specialisten, toenemend vrouwen, eerst hun vak beheersen en ruimte hebben voor het stichten van een gezin. Gaandeweg zal een aantal blijk geven van wetenschappelijke belangstelling door bijvoorbeeld klinische lessen. Als het gezin minder aandacht vraagt, kan zich een onderzoeksvraag aandienen en verdere wetenschappelijke vorming. Dat leidt tot minder, maar mogelijk betere promoties bij wetenschappelijk gemotiveerde artsen die voldoende begeleiding kunnen krijgen. Daarna is nog ruimte voor een wetenschappelijke carrière.
Soms komen artsen pas na hun werkzame leven toe aan promotieonderzoek. Zij hebben alle tijd, hoeven geen salaris en zijn goed gemotiveerd. Nadeel is hun (gebrek aan) kneedbaarheid.
Mogelijkheden genoeg om verspilde onderzoeksinspanning om te zetten in zinvolle wetenschappelijke output.
Louwrens Boomsma, huisarts np