Kernpunten
- Bijwerkingen moeten voordat de behandeling begint helder en in samenspraak met de patiënt worden besproken.
- Patiënten moeten in elk geval geïnformeerd worden over gebruikelijk te verwachten, voorzienbare risico’s van de behandeling.
- Het nocebo-effect is (bijna) nooit een juridisch geldige reden om de patiënt niet over de bijwerkingen in te lichten.
- Het werkt goed om bijwerkingen in percentages of breuken te benoemen en om ze op een positieve manier te verwoorden: ‘95% van de patiënten heeft deze bijwerking niet’.
- Het is ook effectief om visuele hulpmiddelen zoals illustraties en video’s te gebruiken bij het bespreken van bijwerkingen.
- In ieder geval moet een patiënt informatie krijgen over veelvoorkomende bijwerkingen die een grote invloed kunnen hebben op de kwaliteit van leven en over bijwerkingen die tijdig herkend moeten worden om grotere schade te voorkomen.
- Het is belangrijk om bij vervolgconsulten samen met de patiënt te blijven afwegen of de voordelen nog steeds opwegen tegen de opgetreden en te verwachten bijwerkingen.
Casus
Een 71-jarige man komt bij u op het spreekuur voor een cardiovasculaire screening. Tijdens eerdere consulten met de praktijkondersteuner is een risicoprofiel opgesteld en na lichamelijk onderzoek en laboratoriumonderzoek is geconcludeerd dat de patiënt een verhoogde cholesterolconcentratie heeft en hypertensie. Conform de huidige richtlijnen overweegt u naast een antihypertensivum een statine voor te schijven om het cardiovasculair risico te verlagen. U bespreekt de voordelen van deze chronische behandeling. Maar over welke mogelijke bijwerkingen informeert u de patiënt? Is er eigenlijk een wettelijke informatieplicht voor de voorschrijver? Vindt u dit een taak van één zorgprofessional of vergt het een multidisciplinaire aanpak?
artikel
Beschouwing
Een lastige afweging
Een dilemma zoals wij hierboven beschreven, doet zich zowel in de eerste als tweede lijn meerdere keren per dag voor. Over welke bijwerkingen informeren wij de patiënt bij het voorschrijven, verstrekken en toedienen van een nieuw geneesmiddel? Sommige zorgverleners informeren de patiënt uitgebreid en sommige laten dit over aan de apotheker. Een ander bespreekt bepaalde bijwerkingen juist niet om de kans op het nocebo-effect te verkleinen.
Wanneer de voorschrijvers in samenspraak met de patiënt besluiten een geneesmiddel voor te schrijven, moet er altijd een afweging gemaakt worden of de positieve effecten van het geneesmiddel opwegen tegen de bijwerkingen. Wordt de balans als goed ingeschat bij deze patiënt en is het behandelende team samen met de patiënt overtuigd van het nut van de behandeling, dan zal deze een grotere kans van slagen hebben. Slaat die balans echter door naar de bijwerkingen, dan kan de therapietrouw in gevaar komen.1 Een evenwichtige voorlichting over voor- en nadelen van de behandeling is daarom zowel voor het informed consent als voor de effectiviteit belangrijk.
Juridisch kader
In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (art. 448) staat de informatieplicht beschreven van zorgverleners zoals arts, apotheker en verpleegkundig specialist: een patiënt moet duidelijk en desgevraagd schriftelijk voorafgaand worden ingelicht over onder meer een voorgestelde behandeling en de bijbehorende risico’s.2,3
Bij de informatieplicht moet een zorgverlener zich laten leiden door wat de patiënt ‘redelijkerwijs’ moet weten. Dit betekent dat de informatie zo goed mogelijk moet worden afgestemd op een concrete situatie. Bepalend is het antwoord op de vraag: welke informatie heeft een patiënt nodig om een weloverwogen beslissing te maken? In sommige gevallen heeft een wetenschappelijke vereniging een standpunt ontwikkeld over de informatievoorziening van een behandeling, bijvoorbeeld bij de richtlijn ‘Borstkanker’.4
In ieder geval moet een patiënt geïnformeerd worden over normale te verwachten voorzienbare risico’s. Een eenduidige vuistregel is lastig te geven omdat dit per situatie kan verschillen. Wel blijkt uit rechtspraak dat er zwaardere eisen aan de informatieverplichting worden gesteld wanneer het risico en de gevolgen toenemen of de behandeling ingrijpender is, of eigenlijk niet noodzakelijk is.3
Waarom informeren?
De patiënt kan alleen op basis van goede informatie, weloverwogen toestemming geven (informed consent) voor, in dit geval, een medicamenteuze behandeling. Afgezien van deze noodzakelijke toestemming heeft informeren ook voordelen voor de patiënt. Patiënten die goed geïnformeerd zijn hebben een hogere mate van therapietrouw, hebben meer waardering voor de zorg en zijn eerder geneigd om bijwerkingen te bespreken.5 Daarbij moeten zorgverleners zich realiseren dat als ze geen informatie geven, de patiënt op internet kan gaan zoeken, waar de informatie mogelijk minder betrouwbaar is. Twee derde van patiënten zoekt al informatie over hun gezondheid op via internet.6
Uitdagingen in de praktijk
Goede informatieverstrekking heeft dus therapeutische voordelen, maar volledig zijn is niet altijd mogelijk: binnen het tijdsbestek van het consult van 10-30 minuten moeten meerdere onderwerpen aan bod komen. Wanneer een zorgverlener bij het starten van een statine zoals atorvastatine 18 bijwerkingen zou moeten benoemen (alle vaak voorkomende bijwerkingen (≥ 1%) volgens de officiële productinformatie)7 dan kan aan andere onderwerpen in het consult minder aandacht besteed worden. Hoewel deze 18 bijwerkingen vaak voorkomen zijn dit niet noodzakelijkerwijs de bijwerkingen waar de zorgverlener de patiënt juist voor wil waarschuwen of waar de patiënt over wil horen.
Het is belangrijk om met de patiënt in gesprek te gaan over zijn situatie en wensen en daar de informatievoorziening op af te stemmen. Zo is beïnvloeding van de rijvaardigheid voor een taxichauffeur belangrijkere informatie dan voor iemand zonder rijbewijs. Daarnaast vereisen specifieke groepen (waaronder ouderen, patiënten met een niet-westerse achtergrond, patiënten met hypochondrie of laaggeletterden) aanvullende informatie op maat.8 In een Amerikaans onderzoek waarbij poliklinische patiënten werd gevraagd hoeveel informatie zij wilden ontvangen, gaf 76% aan over alle bijwerkingen te willen horen en 83% over alle ernstige bijwerkingen.9 Dit lijkt sterk af te wijken van onderzoeken die laten zien dat zeldzame en triviale bijwerkingen zelden worden besproken,10 en dat gemiddeld slechts bij 35% van alle voorschriften wordt verteld over eventuele bijwerkingen.11 Waarschijnlijk wordt in de praktijk rekening gehouden met het feit dat patiënten maar een klein gedeelte van een informatiegesprek daadwerkelijk onthouden,12 en dat het vaak lastig is de risico’s op waarde te schatten.13
Daarbij zijn er meerdere momenten waarop een patiënt informatie kan krijgen over bijwerkingen: bij het voorschrijven, in de apotheek (bij de eerste en tweede uitgifte) en soms bij het toedienen door de zorgverlener. Het is dus van groot belang om eenduidigheid te krijgen in het bespreken van bijwerkingen en onderling af te stemmen wie welke informatie geeft. Meerdere initiatieven om bijwerkingen eenduidig te bespreken met patiënten, zoals bijwerkingenchecklists,14 toevoegingen aan het Landelijk Schakelpunt (LSP) of integratie in een centraal patiëntendossier kunnen hierbij uitkomst bieden, maar zijn helaas nog niet geïmplementeerd in de dagelijkse zorg.
Informeren soms ongewenst
Informatie achterhouden is juridisch gezien in principe niet toegestaan. De wet laat enige ruimte om onder strikte voorwaarden en in uitzonderlijke omstandigheden, zolang er ernstig nadeel voor de patiënt te vrezen is, de patiënt tijdelijk niet te informeren.15 Dit zal zich bij het bespreken van bijwerkingen niet snel voordoen. De bijwerkingen benoemen kan echter wel een negatief verwachtingseffect veroorzaken bij de patiënt: het nocebo-effect. Het benoemen van bijwerkingen kan ook leiden tot ‘attributie’: de patiënt schrijft symptomen ten onrechte toe aan het geneesmiddelgebruik. Deze effecten kunnen leiden tot het ervaren van symptomen die, hoewel ze niet kunnen worden toegeschreven aan de farmacologische activiteit van het geneesmiddel, toch de therapietrouw kunnen schaden.16,17
In de literatuur zijn verschillende onderzoeken bekend, met onder andere statines en finasteride, naar dit effect. Hieruit blijkt dat het verschil in het aantal bijwerkingen (zoals spierpijnklachten) tussen de interventie- en de controlegroep groter is wanneer het onderzoek ongeblindeerd wordt uitgevoerd dan wanneer de studie in een geblindeerde setting wordt uitgevoerd.16,18 Een andere studie waar patiënten werden gerandomiseerd tussen finasteride met of zonder uitleg van de bijwerkingen (seksuele disfunctie) leverde ook een significant hoger percentage bijwerkingen op in de groep die wel uitleg kreeg over de bijwerkingen.19 Uit deze onderzoeken wordt geconcludeerd dat wanneer patiënten weten welke bijwerkingen ze kunnen krijgen, dit een nadelig effect kan hebben op het ervaren van bijwerkingen. De grootte van het nocebo-effect wordt in de literatuur verschillend weergegeven, maar een ‘scoping review’ beschrijft een prevalentie van 3-27%.20 Een manier om het nocebo-effect te reduceren is het positief labelen van de klachten, bijvoorbeeld door ‘5% kans op een bijwerking’ te benoemen als ‘95% van de patiënten heeft géén last van deze bijwerking’.21
Wel bespreken en monitoren
Een zorgverlener moet per patiënt afwegen welke informatie hij of zij bespreekt. De belangrijkste informatie over bijwerkingen die een patiënt moet krijgen tijdens een consult kan worden verdeeld in twee categorieën (tabel).
De eerste categorie betreft bijwerkingen die vaak voorkomen en een grote invloed op de kwaliteit van leven kunnen hebben. Deze informatie heeft de patiënt nodig om een weloverwogen beslissing over de behandeling te maken. Meestal zijn dit bijwerkingen die van persoon tot persoon kunnen wisselen en lang niet altijd ernstig hoeven zijn. Met name bijwerkingen die aanleiding kunnen geven tot een verminderde therapietrouw zijn extra belangrijk om te benoemen.
De tweede categorie betreft bijwerkingen of situaties die tijdig herkend moeten worden om grotere schade te voorkomen. Een belangrijk kenmerk is dat de patiënt ook een belangrijke rol kan spelen in het tijdig herkennen van deze bijwerkingen en zodanig de diagnostiek kan versnellen.

Het is belangrijk om de patiënt te wijzen op de informatie in de bijsluiter voor als zich bijwerkingen voordoen. Het is ook belangrijk dat de patiënt zich meldt bij ongerustheid: soms is namelijk een interventie nodig is, zoals stoppen met of wisselen van medicatie of verlagen van de dosering. Een patiëntenbijsluiter blijkt echter voor een leek vaak lastig leesbaar. Verschillende beroepsverenigingen, ziekenhuizen en apotheken hebben inmiddels op maat gemaakte informatie in begrijpelijke taal. Daarnaast is er voor de laaggeletterden de website kijksluiter.nl waar met eenvoudige video’s uitleg over geneesmiddelen wordt gegeven.
Conform het 6-stapsmodel van de WHO uit de Guide to good prescribing houdt het rationeel voorschrijven van medicatie niet op bij het meegeven van het recept en het verstrekken van informatie.22 Bij het volgende consult of de volgende uitgifte, en in het beloop van de therapie, moet de gestarte behandeling gemonitord worden waarbij gezamenlijk afgewogen moet worden of de voordelen voor de patiënt nog steeds opwegen tegen de opgetreden en nog te verwachten bijwerkingen. Hier hoort ook bij dat de patiënt zich meldt als zich bijwerkingen voordoen. Maak tijdens deze consulten ruimte om onbekende en ernstige nadelige effecten van de therapie te bespreken en overweeg daarbij deze bijwerkingen te melden bij het Nederlands bijwerkingencentrum Lareb.
Terug naar de casus
U gaat met de patiënt in overleg over de preventieve behandeling met atorvastatine en losartan. U legt uit in welke mate het zijn risico op hart- en vaatziekten verlaagt, maar geeft ook aan dat er bij beide geneesmiddelen bijwerkingen kunnen optreden. Ter ondersteuning kunt u een online risico-batencalculator gebruiken zoals http://chd.bestsciencemedicine.com/calc2.html. U schrijft eerst één middel voor omdat eventuele bijwerkingen dan makkelijker zijn te herleiden dan wanneer de patiënt met twee middelen tegelijk start. Bloeddrukverlaging heeft prioriteit dus u geeft eerst losartan. U legt uit dat dit middel een lagere bloeddruk en duizeligheidsklachten kan geven en dat verder een verhoogd kalium en een achteruitgang van de nierfunctie kan optreden. U legt uit dat bij meer dan 90% van de patiënten die dit geneesmiddel gebruiken deze klachten niet optreden. Na overleg over de voor- en nadelen stemt de patiënt in met de behandeling. U adviseert een herhaalconsult over 2 weken voor bloeddrukcontrole en bloedonderzoek en om eventuele bijwerkingen na te gaan. U schrijft het recept voor en geeft aan dat u in dit volgende consult gezamenlijk de voordelen en eventueel ontstane bijwerkingen van de behandeling afweegt. U maakt duidelijk dat hij bij nieuwe klachten eerder contact op moet nemen.
Conclusie
Voordat u en uw patiënt gezamenlijk besluiten een nieuwe farmacologische behandeling te starten weegt u gezamenlijk af of de voordelen van de behandeling opwegen tegen de mogelijke risico’s van de behandeling. U bent hierbij wettelijk verplicht om voorafgaand aan de behandeling uw patiënt voldoende te hebben geïnformeerd over onder meer de bijwerkingen. Om meerdere redenen –waaronder tijdsdruk, wensen van patiënt en zorgverlener en vanwege het nocebo-effect – kan het in de praktijk soms onmogelijk en onwenselijk zijn om over alle bijwerkingen te informeren.23 We denken dat twee categorieën bijwerkingen moeten worden besproken: enerzijds de bijwerkingen die veel voorkomen en invloed hebben op de kwaliteit van leven en anderzijds de bijwerkingen die tijdig herkend moeten worden om grotere schade in de toekomst te voorkomen. Daarbij is het van belang dat u en uw mede-zorgverleners dezelfde informatie blijven verstrekken en wijzen op informatie in folders en websites van beroepsverenigingen, ziekenhuizen of de apotheek. Het is verder belangrijk om gedurende de therapie de effectiviteit en eventuele bijwerkingen na te gaan en waar nodig te melden. Vervolgens kunt u opnieuw samen de balans opmaken en eventueel de therapie bijstellen. Het is cruciaal om de informatie goed af te stemmen op de individuele patiënt, zijn of haar achtergrond, wensen en verwachtingen, begripsvermogen en niveau van functioneren.24
Literatuur
Horne R, Weinman J. Patients' beliefs about prescribed medicines and their role in adherence to treatment in chronic physical illness. J Psychosom Res. 1999;47:555-67. doi:10.1016/s0022-3999(99)00057-4Medline
Informed Consent. KNMG-consult. Utrecht: KNMG; 2001.
Van wet naar praktijk. Implementatie van de WGBO, Deel 2 Informatie en toestemming. Utrecht: KNMG; 2004.
Richtlijn borstkanker. Utrecht: Nederlandse Internisten Vereniging; 2018
Georgopoulou S, Prothero L, D'Cruz DP. Physician-patient communication in rheumatology: a systematic review. Rheumatol Int. 2018;38:763-75. doi:10.1007/s00296-018-4016-2.Medline
Vaker online op zoek naar informatie over gezondheid cbs.nl. 24 januari 2019.
Samenvatting van de productkenmerken. Atorvastatine 10mg. www.geneesmiddeleninformatiebank.nl/smpc/h108085_smpc.pdf , geraadpleegd op 29 juni 2020.
Wali H, Hudani Z, Wali S, Mercer K, Grindrod K. A systematic review of interventions to improve medication information for low health literate populations. Res Social Adm Pharm. 2016;12:830-64. doi:10.1016/j.sapharm.2015.12.001Medline
Ziegler DK, Mosier MC, Buenaver M, Okuyemi K. How much information about adverse effects of medication do patients want from physicians? Arch Intern Med. 2001;161:706-13. doi:10.1001/archinte.161.5.706. Medline
Krag A, Nielsen HS, Norup M, Madsen SM, Rossel P. Research report: do general practitioners tell their patients about side effects to common treatments? Soc Sci Med. 2004;59:1677-83. doi:10.1016/j.socscimed.2004.02.011. Medline
Tarn DM, Heritage J, Paterniti DA, Hays RD, Kravitz RL, Wenger NS. Physician communication when prescribing new medications. Arch Intern Med. 2006;166:1855-62. Medline
Kessels RPC. Patients’ memory for medical information. J R Soc Med. 2003;96:219-22 Medline.
Grady C. Enduring and emerging challenges of informed consent. N Engl J Med. 2015;372:2172. doi:10.1056/NEJMra1411250. Medline
Beaver CC, Magnan MA. Managing Chemotherapy Side Effects: Achieving Reliable and Equitable Outcomes. Clin J Oncol Nurs. 2016;20:589-91. doi:10.1188/16.CJON.589-591. Medline
Artikel 448 lid 3 Burgerlijk Wetboek Boek 7. maxius.nl/burgerlijk-wetboek-boek-7/artikel448/lid3, geraadpleegd op 6 mei 2019.
Pedro-Botet J, Climent E, Benaiges D. Muscle and statins: from toxicity to the nocebo effect. Expert Opin Drug Saf. 2019;18:573-9. doi:10.1080/14740338.2019.1615053Medline
Pouillon L, Socha M, Demore B, et al. The nocebo effect: a clinical challenge in the era of biosimilars. Expert Rev Clin Immunol. 2018;14:739-49. doi:10.1080/1744666X.2018.1512406Medline
Gupta A, Thompson D, Whitehouse A, et al; ASCOT Investigators. Adverse events associated with unblinded, but not with blinded, statin therapy in the Anglo-Scandinavian Cardiac Outcomes Trial-Lipid-Lowering Arm (ASCOT-LLA): a randomised double-blind placebo-controlled trial and its non-randomised non-blind extension phase. Lancet. 2017;389:2473-81. doi:10.1016/S0140-6736(17)31075-9. Medline
Mondaini N, Gontero P, Giubilei G, et al. Finasteride 5 mg and sexual side effects: how many of these are related to a nocebo phenomenon? J Sex Med. 2007;4:1708-12. doi:10.1111/j.1743-6109.2007.00563.x. Medline
Symon A, Williams B, Adelasoye QA, Cheyne H. Nocebo and the potential harm of ‘high risk’ labelling: a scoping review. J Adv Nurs. 2015;71:1518-29. doi:10.1111/jan.12637. Medline
Bartels DJP, van Laarhoven AIM, Stroo M, et al. Minimizing nocebo effects by conditioning with verbal suggestion: A randomized clinical trial in healthy humans. PLoS One. 2017;12:e0182959. Published 2017 Sep 14. doi:10.1371/journal.pone.0182959Medline
De Vries TPGM HR, Hogerzeil HV, Fresle DA. Guide to Good Prescribing – A Practical Manual. Geneva: World Health Organisation;1994.
Van Eijsden P, Smulders Y. ‘Primum non nocebo’ en de plicht tot placebo. Hoe kunnen we de patiënt beter behagen? Ned Tijdschr Geneeskd. 2016;160:D662.
Ziegelstein RC. Personomics. JAMA Intern Med. 2015;175:888-9. doi:10.1001/jamainternmed.2015.0861. Medline
Reactiekader
Reactie in dialoog
Naar aanleiding van het dilemma van Michael O. Reumerman en collega's stelde het NTvG enkele vragen aan Marco Blanker, huisarts, Marcel Verweij, ethicus en Aart Hendriks, jurist.
Hoe kijkt een voorschrijver tegen dit stuk aan? Komen de adviezen overeen met de dagelijkse praktijk?
Blanker, huisarts: De adviezen komen deels overeen met de praktijk. Zo vermeld ik niet een mogelijke ‘achteruitgang van nierfunctie’ en een ‘te laag kalium’, maar benoem dat na start van medicijnen in het bloed gekeken moet worden of de nierfunctie goed blijft. Een positievere formulering voorkomt onnodige onrust en zet mij en de patiënt aan tot actie. Actief evalueren van mogelijke bijwerkingen van op voorhand ongevaarlijke middelen is sowieso belangrijker dan benoemen wat misschien komt, maar meestal wegblijft.
Sommige bijwerkingen treden juist vaker op als je ervoor waarschuwt: het zogenaamde ‘nocebo-effect’. Is dat een legitieme reden om zo’n bijwerking bij voorschrijven niet te vermelden?
Verweij, ethicus: Er zijn veel goede redenen om niet volledig te willen zijn, het nocebo-effect is er een van: voorkóm gezondheidsproblemen. Ook wil je voorkomen dat een patiënt onzeker wordt door de vele geregistreerde bijwerkingen. Het probleem van geïnformeerde toestemming is dat we soms teveel focussen op de inhoud van informatie en minder op het proces en het vertrouwenskarakter van de arts-patiëntrelatie. Een goed gesprek over wat de therapie betekent voor de patiënt is dan belangrijker dan volledigheid in informatie-uitwisseling. Als de arts veel ervaring heeft met de behandeling – dat zou ik als patiënt graag horen – dan heb ik alle reden om het oordeel van de arts te vertrouwen over welke bijwerkingen genoemd moeten worden.
Niet altijd benoemen wat misschien komt, zegt de huisarts. Maak de patiënt niet onzeker, zegt de ethicus, en een bijwerking verzwijgen omdat die bij vermelding vaker kan optreden is verdedigbaar. Houdt dit allemaal stand voor de (tucht)rechter als een patiënt klaagt dat er niet voor een bepaalde bijwerking is gewaarschuwd?
Hendriks, jurist: De (tucht)rechter heeft doorgaans weinig begrip voor artsen die patiënten onvolledig informeren. Hiervan is reeds sprake als de arts wist dat het risico op bijwerkingen meer dan 1% bedraagt. Of artsen met dit lage percentage kunnen werken is maar de vraag. Niettemin is het aantal (tucht)zaken over onvolledige informatie beperkt. Daar komt bij dat een arts bij het informeren moet aansluiten bij hetgeen de patiënt wenst te weten en zijn bevattingsvermogen.
Dat klinkt niet echt geruststellend voor voorschrijvers
Blanker: De kwetsbaarheid voor juridische procedures groeit, maar zit niet vast aan deze 1% regel, die onwerkbaar is. Zie bijvoorbeeld de 28 bijwerkingen voor in het artikel genoemde middelen. De combinatie van kans op een bijwerking en ernst daarvan is leidend en werkbaar. Waar moet de patiënt zelf op letten tijdens het gebruik, en waarop let de arts, bijvoorbeeld met labcontroles?
Nog even terug naar het nocebo-effect. Van vermelding van bepaalde bijwerkingen kan een ‘suggestieve werking’ uitgaan. Zo is er onderzoek dat bv vermoeidheid, seksuele stoornissen, prikkelhoest, etc vaker optreedt als je vooraf op de mogelijkheid ervan wijst. Maar ook als je dat niet doet, krijgt een deel deze bijwerkingen, die natuurlijk erg vervelend kunnen zijn. Wat te doen?
Hendriks: De zorg voor het nocebo-effect is geen reden om een patiënt de vereiste informatie te onthouden. Het feit dat sommige mensen sterker reageren op informatie over mogelijke bijwerkingen dan anderen is nu eenmaal een gegeven. Het is misschien net als bij covid-19 thans; als je verkouden wordt betekent dat nog niet dat je geïnfecteerd bent.
Verweij: Ik denk dat je je vooral moet afvragen waarom je bijwerkingen zou noemen. Ik zie drie verschillende redenen. In de eerste plaats om vervelende bijwerkingen waar wat aan gedaan kan worden tijdig te onderkennen. In de tweede plaats, ter geruststelling als zich andere milde problemen kunnen voordoen. En in de derde plaats omdat het relevant kan zijn voor de geïnformeerde toestemming. Als het om een gangbare behandeling gaat dan lijkt het me dat de arts zich kan beperken tot de, op grond van de eerste twee redenen, belangrijkste bijwerkingen. Het lijkt me problematisch als een arts ten behoeve van geïnformeerde toestemming naar volledigheid zou streven.
Blanker: Ook bij het nocebo-effect leun ik op de arts-patient relatie. Ik vermeld niet alleen mogelijke bijwerkingen, maar ook dat veel bijwerkingen mild kunnen zijn. De uitnodiging om het over bijwerkingen te hebben en - wat voor veel indicaties gelukkig geldt - dat er alternatieve behandelingen zijn verkleint dit effect.
Onderscheid tussen lastige en gevaarlijke bijwerkingen
Het kan verstandig zijn bijwerkingen te scheiden in mogelijk gevaarlijk (bv. bloeddrukdaling) of lastige (bv. droge mond). Uiteraard moet dit in de arts-patient relatie geindividualiseerd worden. Een droge mond is voor een advocaat mogelijk niet te toleren ook al werkt het middel uitstekend terwijl het voor een boekhouder mogelijk minder bezwaarlijk is. Het niet schaden is een belangrijk geneeskundig principe.
Jan Swinkels