Iris Sommer is hoogleraar psychiatrie bij het UMC Utrecht. Zij is hoofd van de polikliniek Stemmen en doet onderzoek naar psychotische stoornissen. Ze is lid van De Jonge Akademie, onderdeel van de KNAW, en voorzitter van de Wetenschapscommissie van de Vereniging voor Psychiatrie (i.sommer@umcutrecht.nl).
Geneeskunde is een prachtig vak, maar laten we eerlijk zijn: het is een beroepsopleiding, geen academisch vak. We leren symptomen herkennen, en die te clusteren en te relateren aan een diagnose. Die diagnose leidt vervolgens tot een bepaalde behandeling. Van sommige ziekten kennen we de pathofysiologie en kunnen we beredeneren waarom een behandeling effectief is bij patiënten. Bij andere ziekten weten we dat niet, maar hebben we via ‘trial and error’ geleerd dat een bepaalde behandeling werkt. In de psychiatrie is dat laatste eerder regel dan uitzondering. Een voorbeeld hiervan is de behandeling van patiënten met een bipolaire stoornis met…
"Ik heb niks met onderzoek"
Prima stuk, met een belangrijke insteek ondanks de wat -m.i. fout- generaliserende, inleiding. Hoezo geneeskunde geen academische discipline? Natuurlijk: de opleiding tot arts heeft alle aspecten van een beroepsopleiding met praktisch inzicht en praktisch individueel patient-gericht handelen als doel maar: het inzicht en het handelen van artsen moet toch telkens bijgesteld op basis van voortschrijdend (wetenschappelijk) inzicht. Veel dokters hebben hun wetenschappelijke opleiding voltooid met een promotieonderzoek. Het kan zijn dat ze daar dan te weinig mee doen, later. Voor veel dokters is geneeskunde een snel veranderend vak, en niet meer een set eenmaal aangeleerde kunstjes, er is bijscholing, veranderend inzicht et c. Behalve patroonherkenning en clusteren van symptomen in diagnoses is goed observeren, efficient communiceren en organiseren van "het diagnostische proces" en ook het herkennen van afwijkende patronen en ongebruikelijke symptomen een onderdeel van het artsenberoep. Natuurlijk is van de biologische machine "mens" nog veel onbekend, maar: wellicht in tegenstelling tot de psychiatrie heeft de medische wetenschap in veel specialistische gebieden zoals infectieziekten, immunologie,oncologie, vaatziekten o.a. belangrijke inzichten verworven over de moleculaire basis van ziekmakende processen en aangrijpingspunten van genezende behandeling. In veel van de genoemdel sectoren vindt klinisch geneeskundig onderzoek plaats gefundeerd op hypothesen uit fundamenteel onderzoek verkregen, gelukkig wel. Onderzoek naar behandeling aan veel voorkomende aandoeningen zal moeten gebeuren op die plaatsen waar de betreffende patienten gezien worden nl. ook en vooral buiten de academische geneeskundige centra. Natuurlijk: artsen moeten vaker bereid zijn om aan de organisatie en uitvoering van klinisch onderzoek deel te nemen, het moeilijkste type onderzoek wat er is qua logistiek. De nadruk die in de beeldvorming van de goede arts anno nu wordt gelegd op individueel hulpverlenerschap, zorgmanagement en operationele transparantie kan misschien verklaren waarom er een ander type dokter binnen komt met wellicht prima sociale vaardigheden maar minder wetenschappelijke nieuwsgierigheid. De entree in de geneeskunde van hulpkrachten als physician-assistants, biomedische technici e.a. zouden gemotiveerde artsen kunnen vrijspelen om zich meer met hun academische discipline van toegepast onderzoeker kunnen bezig houden.De recente historie van bijvoorbeeld de behandeling van een nieuwe ziekte als hiv en de ontwikkelingen in de oncologie kunnen misschien als voorbeeld dienen voor de wenselijke opzet van klinisch onderzoek in de psychiatrie. Dat psychiatrie daarbij een prioriteit zou moeten hebben, ben ik volledig met de auteur eens, niet alleen om de behandeling van psychische stoornissen te verbeteren, maar ook om clusters van gedrag te ontdoen van medische etiketten en daardoor van behandelingsnoodzaak.
Chris ten Napel, arts