artikel
Het is een aloude en keiharde wet: maak veel van iets en het daalt in waarde. Dat is misschien niet iets waar we snel aan denken in de wetenschap, maar toch is het goed hier even bij stil te staan. In dit nummer van het tijdschrift treft u daarom een pro-contradebat aan tussen de president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Hans Clevers, en de internist Joost Hoekstra (A7669 en A7633). Zij kruisen de degens over het onderwerp promoveren. In de afgelopen 3 decennia is in de medische disciplines het aantal proefschriften enorm gestegen, niet in de laatste plaats omdat het een soort werkgarantie zou bieden aan toekomstige specialisten. Hoekstra verdedigt de stelling dat het als vanzelfsprekend beschouwd zou moeten worden dat een assistent in opleiding op een gegeven moment promoveert, als hij of zij dat al niet gedaan heeft. Volgens hem is het zelfs een verrijking als je op een (geslaagd) promotietraject kunt terugkijken. Clevers is het daar geheel niet mee eens en wil liever de nu gangbare drang en dwang om te promoveren elimineren. Vanwaar eigenlijk dit debat en waarom nu? Dat komt omdat het idee bestaat, en zeker niet ten onrechte, dat de kansen op een opleidingsplaats aanzienlijk toenemen als je bereid bent wetenschappelijk onderzoek te doen en om te promoveren. Ook zou het helpen om in een maatschap te worden opgenomen. Maar is dit nog wel een redelijk uitgangspunt? Er was ooit een tijd waarin het schrijven van een proefschrift, dat toen nog het karakter van een boekwerk had, iets bijzonders was, een belangrijke stap in een academische carrière. Tegenwoordig bestaat een proefschrift, een enkele uitzondering daargelaten, echter uit een bundeltje artikelen. De samenhang tussen deze artikelen is lang niet altijd duidelijk en dat geldt ook voor het aandeel van de doctor in dit geheel. Bovendien is wetenschappelijk onderzoek al lang geen eenmanswerk meer en of de gepromoveerde inderdaad in staat is om zelfstandig een onderzoekslijn te leiden kan al helemaal niet afgeleid worden uit een dissertatie. Je moet het immers wel heel bont maken als je na een paar jaar zwoegen niet promoveert. En laten we eerlijk zijn: hoeveel van de gepromoveerde specialisten die niet in de academie gaan werken, doen later nog onderzoek dat er toe doet? We hebben daar geen exacte cijfers over maar het zullen er niet veel zijn. En waar was die promotie dan voor nodig? In belangrijke mate dient de promotie dan ook meer de carrière van de promotor dan die van de gepromoveerde. Ik ben het dus met Clevers eens dat wij van deze ingeslopen routine af moeten. Een teveel aan proefschriften leidt immers tot devaluatie en uiteindelijk onderwaardering van de wetenschap.
Promotiedevaluatie? Competentiegericht promoveren!
Geachte hoofdredactie, In uw hoofdredactioneel commentaar over 'promotiedevaluatie' trekt u volgens mij verkeerde conclusies. Allereerst stelt u dat de toename van het aantal promoties tot een kwaliteitsdaling heeft geleid. Een promotie is inderdaad minder uniek dan vroeger, maar daardoor ook van mindere waarde? U lijkt terug te verlangen naar de tijd waarin een monografie werd afgeleverd en niet 'een bundeling artikelen' met een kaftje. U zou echter even goed kunnen betogen dat de publicatie van hoofdstukken in peer-reviewed tijdschriften kwaliteit waarborgt. Uit bibilografisch onderzoek van nota bene NTVG-medewerkers werd angetoond dat dit peer-review-proces de uiteindelijke kwaliteit van artikelen verhoogt (1). U heeft een zeer terecht punt dat niet altijd duidelijk is wat de individuele bijdrage van de promovendus is geweest bij de afzonderlijke hoofdstukken. Het is nu mogelijk om te promoveren zonder bijvoorbeeld een onderzoek op te hoeven zetten of statistiek te bedrijven. Het was te verwachten geweest dat uw kritiek zou richten op het 'promotie-systeem' waarbij academische en financiele belangen een stuwende werking hebben op het afleveren van promoties. Maar nee, u richt zich op de dokter die zo nodig moet promoveren! Jammer, zoals Hoekstra (2) al betoogt is een promotie een verrijking voor het uitvoeren van het vak. Een gedegen wetenschappelijke achtergrond helpt in het op waarde schatten van de literatuur en dus uitvoeren van 'evidence based medicine', en uiteraard ook in het lesgeven aan opleidelingen in de grondbeginselen van ons vak. Het zou u als hoofdredacteur deugd moeten doen dat er dokters zijn die bruggen bouwen tussen wetenschappelijke kennis uit tijdschriften als het uwe en het klinische vak. Ik zou het veel logischer vinden als u in uw commentaar zou pleiten voor duidelijke kwaliteitseisen aan de promotietrajecten. Ik doe een suggestie: conform het competentiegericht opleiden in de beroepsopleidingen zouden alle promovendi ook aan competenties moeten voldoen, zoals kennis van methodologie, ethiek etc. en het doorlopen van alle relevante fases van onderzoek.Op deze manier zou een promotie een duidelijker keurmerk worden . Dit beoogde systeem zou pas werken als alle Nederlandse medische faculteiten de handen ineen slaan om tot een gezamelijke competentiebeschrijving te komen. Uw tijdschrift en website zouden een prima forum kunnen zijn voor deze discussie.
Dr. KP Grootens , psychiater, opleider
1. Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:42-7.
2. Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A7633
Moet een dokter een doctor zijn
Geachte redactie, geachte Dr Grootens,
Met interesse las ik het redactionele commentaar op de Pro-Contra stelling over de "verplichte" promotie van artsen en het commentaar van Dr Grootens. Opvallend hierin vind ik dat zowel de schrijven van Pro en Contra, de hoofdredactie en Dr Grootens het eens zijn: voor een selectie groep artsen met een interesse in wetenschappelijk onderzoek is een promotie een verrijking. Deze bruggenbouwers zijn inderdaad een onmisbare link tussen (basaal of translationeel) wetenschappelijk onderzoek en de kliniek.
De discussie is echter wat de waarde is van een promotie voor het werk als arts. Is een gepromoveerde arts een betere arts? Die indruk krijg ik wanneer ik in vrijwel alle vacatures lees dat 'aantoonbare interesse in wetenschappelijk onderzoek' een sterke voorkeur heeft. Opvallend genoeg zo ook in de advertentie die tussen het Pro-Contra artikel is geplaatst.
Deze discussie wordt binnen onze onderzoeksafdeling ook met regelmaat gevoerd. Wij zien veel artsen die zich vastbijten, zo niet, stukbijten in hun promotie onderzoek met als enige reden dat de promotie hun kans op de arbeidsmarkt vergroot. Dat lijkt mij een verkeerde motivatie. Waarom laten we het onderzoek doen niet over aan hen die hier expliciet voor kiezen en gemotiveerd zijn om zich een aantal jaar te laten boeien en binden door hun onderwerp. De promotie moet hierin een begin van een wetenschappelijke carriere markeren en niet het einde ervan. Of de betrefende onderzoeker nu arts, bioloog, statisticus of epidemioloog is, doet dan niet ter zake.
Zoals Prof. Clevers reeds verwoorde, wordt er aan de kennis en kunde van andere academisch geschoolden niet getwijfeld wanneer zijn niet zijn gepromoveerd. Laat daarom dokter die geen doctor wil zijn gewoon zijn vak uitoefenen en ook een opleidingsplaats of een vaste baan gunnen.
Laurens van der Meer
Wetenschappelijk onderzoeker
op persoonlijke titel