Huisarts en palliatieve sedatie

Opinie
Bart Schweitzer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A7213
Abstract

‘Arts faalt bij stervensbegeleiding.’ Kop op de voorpagina van de Volkskrant van 8 oktober 2013. Ongenuanceerd, jazeker, maar het was geen prettig begin van de dag en veel collega’s voelden zich aangesproken. In de kwestie Tuitjenhorn waren er veel vragen, maar de gang van zaken droeg niet bij aan de maatschappelijke waardering voor de manier waarop huisartsen met het levenseinde omgaan. Er is nog steeds onrust bij het publiek en bij huisartsen. Dan gaat het vooral om de vragen aangaande palliatieve sedatie en euthanasie die de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie door hun ingrijpen hebben opgeroepen.

In het artikel in de Volkskrant werd gesteld dat artsen en verpleegkundigen tekortschieten bij het toepassen van palliatieve sedatie bij patiënten die op sterven liggen. Hun kennis en ervaring op het gebied van deze zorg is onvoldoende. In de praktijk gaat er nogal eens wat mis. Zo bleek dat artsen vaak…

Auteursinformatie

VUmc, afd. Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde, Amsterdam.

Contact Dr. B. Schweitzer, huisarts (schweitz@tiscali.nl)

Verantwoording

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 28 november 2013

Auteur Belangenverstrengeling
Bart Schweitzer ICMJE-formulier
Palliatieve sedatie in Nederlandse huisartspraktijken*
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

 

Palliatieve sedatie als optie binnen de professionele palliatieve zorg

We danken collega Schweitzer hartelijk voor het opbouwende commentaar. Ons onderzoek van 2005 tot en met 2011 in Nederlandse huisartspraktijken, laat zien dat de toepassing van jaar tot jaar fluctueert, maar laat geen stijging over die periode zien. Dat sluit niet uit dat in de periode voorafgaand aan ons onderzoek er wel een stijging geweest kan zijn en dat ook buiten de huisartspraktijk, zoals in verpleeghuizen en ziekenhuizen er in die periode wel een stijging geweest kan zijn. Dat was niet een onderdeel van ons onderzoek. Het contrast met andere studies is gelegen in het verschil van studie opzet, zoals uiteengezet in de discussiesectie van ons artikel. Voorgaande studies onderzochten niet overledenen in opeenvolgende jaren als een dynamische cohort studie, maar hadden een cross-sectionele opzet, waarbij slechts 2 punten in de tijd met een veel grotere tussenliggende periode vergeleken werden. Gegeven de jaarlijkse fluctuaties, die wij ook in onze studie zagen, kan dat tot heel andere uitkomsten leiden dan een trendanalyse over meerdere jaren waarin gecorrigeerd werd voor interdoktervariatie met multilevel analyse, zoals wij in onze studie toepasten.

Dat uitputting in onze studie enigszins onderbelicht blijft als mogelijke reden voor palliatieve sedatie, omdat het niet als gestructureerde antwoordcategorie was opgenomen en slechts bij de open vragen gerapporteerd kon worden, onderschrijven wij en wordt toegelicht in de discussiesectie van ons artikel. Vanaf 2012 hebben we onze vragenlijst aangepast en uitputting/moeheid als gestructureerde antwoordcategorie opgenomen.

De KNMG-richtlijnen bieden veel houvast en in de mogelijkheid deskundige collega’s of palliatieve consultatieteams in te schakelen is inmiddels in heel Nederland voorzien. Cruciaal daarbij is tijdig anticiperen op wat mogelijk komen gaat, ofwel ‘’advance care planning’’. Terecht merkt collega Schweitzer op dat ook patiënten met niet-oncologische chronische aandoeningen tijdig geïdentificeerd moeten worden als patiënten, waarbij plotseling verslechtering van de gezondheid op kan treden. Toch zouden we de afsluitende opmerking van collega Schweitzer willen nuanceren. We denken dat er altijd een mogelijkheid moet zijn om voorafgaand aan de start van palliatieve sedatie met een consultatieteam of deskundige collega te overleggen, maar niet dat het altijd noodzakelijk is, laat staan dat het verplicht gesteld zou moeten worden. Het is aan iedere arts zelf om de eigen competenties te kennen, zich op de hoogte te stellen van de bestaande richtlijnen en te besluiten of consultatie noodzakelijk is.

 

Gé A. Donker

Frank G Slotman

Peter Spreeuwenberg

Anneke L Francke