Samenvatting
Doel
Beschrijven van de activiteiten op het gebied van allogene stamceltransplantatie in Nederland bij patiënten van 16 jaar en ouder.
Opzet
Retrospectieve studie.
Methode
Data werden verkregen van de Nederlandse stamceltransplantatie-registratie ‘TYPHON’, waaraan de individuele centra gegevens van alle transplantatiepatiënten rapporteerden. Naast een algemeen overzicht werden gegevens uit de periode 1967-1991 en van 1992-2002 met elkaar vergeleken.
Resultaten
Het aantal allogene stamceltransplantaties verdrievoudigde bijna in de periode 1992-2002. Het percentage patiënten van 45 jaar en ouder steeg van 10 tot 42. Het percentage donors, anders dan HLA-identieke broers of zusters, verdubbelde. De belangrijkste indicaties voor allogene stamceltransplantatie waren acute en chronische leukemieën. De resultaten van stamceltransplantatie waren beter indien deze plaatsvond in een vroeg stadium van de ziekte (eerste complete remissie of eerst chronische fase). Voor de indicatie chronische myeloïde leukemie nam het aantal allogene stamceltransplantaties sinds het einde van de jaren negentig af door de introductie van imatinib. Een nieuwe vorm van behandeling was de stamceltransplantatie waarbij de patiënt voorbehandeld wordt met een minder intensieve conditionering.
Conclusie
Allogene stamceltransplantatie is een in opzet curatieve behandeling die steeds vaker wordt toegepast. Ook oudere patiënten en patiënten zonder een HLA-identieke familiedonor kunnen goede kandidaten zijn voor deze intensieve behandeling.
Allogene stamceltransplantatie in Nederland
Dit artikel geeft een overzicht van allogene stamceltransplantatie in Nederland. Er zijn echter een aantal onduidelijkheden.
In tabel 1. Bij de donor van de stamcellen blijkt bij 24 respectievelijk 7 personen het geslacht en de herkomst onbekend. Hoe kan dit en wat betekent dit voor de betrouwbaarheid van de overige data?
In de 'Patiënten en methoden'-sectie, 2e alinea. Waarom eindigt de follow-up al in 2003 terwijl het nu 2009 is en daarmee de follow-up van de 2e groep (1992-2002) sterk ingekort wordt?
Idem, 3e alinea. Mag ik aannemen dat de overleving 'op een bepaald moment' inderdaad 1 januari 2003 is?
Idem, 4e alinea. De chi-kwadraattoets lijkt me een ongeschikte manier om de data te analyseren. Ten eerste gaat het om overlevingsdata en zou survivalanalyse (bijvoorbeeld Kaplan-Meier) logischer zijn.
Verder is de follow-upduur verschillend tussen de groepen, waardoor deze niet vergelijkbaar zijn.
In de resultaten wordt onderscheid gemaakt tussen een 'vroeg stadium (CR1)' of 'eerste chronische fase (CF1)' zonder dat deze fasen in de methode gedefinieerd zijn of zelfs maar genoemd worden.
Verder vallen mij nog enkele kleinere punten op die het de lezer niet makkelijker maken: 1e alinea. Wat is een 'maximale leeftijdsgrens tot 60 jaar en ouder'? (Patiënten tot 68 jaar werden geïncludeerd.) Laatste regel van de inleiding: deze vraag wordt niet meer in het abstract beantwoord. Daarentegen wordt in het abstract bij de resultaten wel gerept van imatinib, maar dit maakte geen deel uit van de vraagstelling.
Ik hoop dat de auteurs, de reviewers van dit stuk en de redactie van het NTvG mij kunnen helpen om bovenstaande vragen te beantwoorden.
St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
Dr. M.F.J. Stolk, maag-darm-leverarts
Allogene stamceltransplantatie in Nederland
Het is inderdaad jammer dat van 25 donors het geslacht niet bekend was. Het geslacht was niet vermeld in de formulieren of in de data die elektronisch aangemeld worden. Het betreft net iets meer dan 1% van alle donors en heeft geen invloed op de betrouwbaarheid van de overige data.
Het heeft inderdaad lang geduurd voordat het artikel aangeboden kon worden voor publicatie. Inderdaad is de follow-up van de tweede groep korter, doch de kans op het bereiken van de eindpunten (transplantatie-gerelateerde sterfte, recidief, overleving en ziektevrije overleving) werden in beide groepen geprojecteerd op 3 jaar na de stamceltransplantatie.
De volgende toevoeging is uit de methodesectie komen te vervallen: 'de kans op het bereiken van de eindpunten drie jaar na de stamceltransplantatie werd berekend volgens de methode van Kaplan-Meier. Verschillen tussen de curves werd berekend met de logranktest'.
Extra verwarrend is dat bij de tabellen 'n' is gezet waar '%' moest staan.
CR1 en CF1 zijn inderdaad niet gedefinieerd omdat ik er van uitging dat deze begrippen bekend en duidelijk waren.
Omdat een stamceltransplantatie een zeer intensieve behandeling is en de kans op complicaties groter is bij hogere leeftijd, werd deze behandeling vroeger uitsluitend bij relatief jonge patiënten toegepast (maximaal 55 of 60 jaar). Door de sterke ontwikkeling van vooral de 'supportive care' zijn tegenwoordig patiënten tot 65 jaar (en soms zelfs tot 75 jaar) kandidaat voor een allogene stamceltransplantatie.
Laatste regel van de inleiding is: 'zijn de resultaten van transplantatie met stamcellen van een andere donor dan een HLA-identieke broer of zuster slechter?' wordt beantwoord in de laaste regel van de samenvatting: 'Ook oudere patiënten en patiënten zonder een HLA-identieke familiedonor kunnen goede kandidaten zijn voor deze intensieve behandeling'.
Imatinib maakt inderdaad geen deel uit van de vraagstelling maar moet ik natuurlijk vermelden in een artikel waarin patiënten met een CML behandeld zijn met een allogene stamceltransplantatie.
Ik dank collega Stolk voor zijn goede kritiek. Ik heb het oorspronkelijke manuscript naar hem gestuurd. Er zijn bij de redactionele verwerking inderdaad onduidelijkheden binnengeslopen. Die zullen in een 'Abuis' worden gecorrigeerd.
Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen
Ton Schattenberg, internist-hematoloog