Alternatieve artsen klagen nogal eens dat zij geen voet aan de grond krijgen in het academische circuit en daardoor nooit kunnen aantonen dat hun methodes effectief zijn. Om aan dat bezwaar tegemoet te komen, maakte het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport begin 2004 eenmalig ruim twee ton vrij, zodat…
Artikelinformatie
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:C126
Onderzoek alternatieven komt niet van de grond
In dit bericht staan enige feitelijke onjuistheden, die ik graag wil corrigeren aan de hand van enkele citaten.
Citaat 1: 'Er kwamen 6 voorstellen; de commissie vond de helft direct al onder de maat'. Reactie: het was vooraf de bedoeling dat er maar 3 van de 6 voorstellen zouden worden uitgevoerd.
Citaat 2: 'Voor de eerste studie bleken noch homeopathisch artsen, noch vrouwen veel belangstelling te hebben'. Reactie: dit klopt niet. Dat er 15 homeopathisch artsen bereid waren om aan zo'n bewerkelijk onderzoek mee te doen, was meer dan we vooraf hadden verwacht. Recrutering van patiënten was niet gemakkelijk, maar leverde voldoende deelnemers op. Dat was overigens ook één van de onderzoeksvragen van deze haalbaarheidsstudie.
Citaat 3: 'Of de middelen effectief waren, kwam al helemaal niet aan de orde'. Reactie: dat was ook helemaal niet de onderzoeksvraag. Met 15.000 euro kun je nu eenmaal geen effectiviteitsstudie doen. Het is goed gebruik om, voorafgaand aan effectiviteitsstudies, pilotstudies te verrichten om antwoorden te krijgen op specifieke vragen.
Zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar liever ga ik een contructief gesprek aan met mensen die belangstelling hebben voor wetenschappelijk onderzoek.
Christien Klein, arts voor homeopathie en coördinator van het VHAN-onderzoeksproject Homeopathie en PMS
Onderzoek alternatieven komt niet van de grond
Aanvankelijk had ik het bericht over de bijscholing van alternatieve artsen alleen maar ter kennisgeving aangenomen. Wetenschappelijk onderzoek is ook moeilijk. Maar gaandeweg realiseer ik me dat er in Nederland met twee maten wordt gemeten. In mijn 32-jarige loopbaan als huisarts was ik per jaar ongeveer 2000 gulden kwijt aan nascholing en bijscholing om wetenschappelijk onderzoek te begrijpen en te doen. Dat was gewoon vanzelfsprekend. Elke verbetering van je beroepsuitoefening wil en doe je toch zelf. Er zijn dus twee groepen artsen. Zij die alles gewoon zelf regelen en zij die klagen dat ze niets kunnen regelen omdat ze door anderen niet voor vol worden aangezien en daardoor nascholingssteun nodig hebben. Die 'nascholingssteun' had eigenlijk aan wetenschappelijk onderzoek ten goede moeten komen.
Universiteit Maastricht, Maastricht
R.M.F.M. Leclercq, docent geneeskunde