Radioloog Michael Modic beschreef in 1988 het fenomeen van eindplaatoedeem in lumbale wervellichamen. Dit zou een oorzaak van lage-rugpijn kunnen zijn. Er is nog steeds discussie over de vraag of deze afwijking door bacteriën wordt veroorzaakt, en of een behandeling met antibiotica zinvol is. Wat weten we daar inmiddels van?
In 1988 beschreef de radioloog Michael Modic aan de hand van MRI-scans verschillende vormen van abnormale signaalintensiteit van het beenmerg grenzend aan de eindplaat van wervellichamen in de lumbale wervelkolom. De afwijkingen worden nog steeds naar hem vernoemd (‘Modic changes’, Modic-veranderingen). Een van deze veranderingen duidt op eindplaatoedeem. Modic beschreef al dat eindplaatoedeem gerelateerd is aan rugpijn, maar omdat er geen specifieke interventie bekend was, werd de bevinding lange tijd afgedaan als irrelevant. De laatste decennia is er een levendige discussie over de vraag of eindplaatoedeem veroorzaakt kan worden door een sluimerende bacteriële infectie en, in samenhang daarmee, of een behandeling met antibiotica zinvol is.
Het MRI-beeld van eindplaatoedeem
Eindplaatoedeem wordt op de T2-gewogen opname van een MRI gekenmerkt door een hyperintens signaal (wit) in het bot van het wervellichaam dat grenst aan de discus, in combinatie met een hypointens signaal (zwart) op de T1-gewogen opname (figuur). Dit beeld wordt…
Zitten, houding en rugpijn
Als bij een steeds vaker voorkomende signaalverandering op MRI (nieuw in de jaren 80) als een eigenstandig ‘clinical feature” wordt vermoed, dan begint de mist in biomedisch denken zich pas goed te verdichten. Kip en ei, oorzaak en gevolg worden door elkaar gehaald. De auteurs bespreken dit fenomeen wat zich voordoet bij individuen “met rugpijn”, nu volksziekte no.1. Het is bevreemdend dat vanuit de Nederlandse epidemiologische kijk op dit containerbegrip het tot een nieuw, kennelijk op “idiopathie”” berustend beeld is gekomen, de “aspecifieke lage rugklachten”, zelfs met een eigen richtlijn, in dit artikel onbenoemd blijft. Lage rugpijn is een leefstijlafhankelijke omstandigheid, waar we in de klassieke orthopedie wel raad mee wisten. Met bijna 40 jaar ‘ervaring’ met de wervelkolom heb ik het aan infecties hangen van de Modic signs bijna gênant gevonden. Net als de komst van discusprothesen, die geen vering toelieten, de basis karakteristiek van een gezonde discus. Nooit werden door Modic de gewone röntgenfoto’s erbij gehaald, die steevast het beeld van “sclerose” laten zien, waar op MRI over “oedeem” wordt gesproken. Bij de knie spreken de radiologen bij deze signaalveranderingen graag van ”bonebruising” zonder daarbij de varus-of valgusdeformiteit als aanjagende omstandigheid te benoemen. Niemand kent kennelijk de biomechanische ongunstige omstandigheden waar de tussenwervelschijven bij het niet bereiken van een natuurlijke S-curve aan onderhevig zijn. Toen de orthopeed en radioloog Holger Werfel(!)Scheuermann precies 100 jaar geleden in Denemarken de naar hem benoemde bevindingen op de röntgenfoto beschreef, was hij orthopeed genoeg, om erop te wijzen, dat hij dit beeld vooral bij boerenzonen zag. In een veeteeltland betekende dat in die tijd, dat jonge jongens, meer dan meisjes door het diep gebogen melken en moeten dragen van jukken met melkemmers bij familiair bepaalde groeisystematiek wel eens behoorlijk krom konden worden. In die tijd was de orthopedische kennis nog volledig op het Duitstalige kennisdomein over het krachtenspel wat zich in het groeiende skelet ontwikkeld, gericht. De “Scheuermann”en zeker type II, bekend als de aanjager van lage rugproblemen met haar platyspondylie en dunne zeer onregelmatig en ongunstig opgebouwde tussenwervelschijven is de meest voorkomende, maar ook de minst onderzochte deformiteit en wordt in de Angelsaksische radiologie ook zelden benoemd.
In de litteratuur rond Modic ontbreekt goed klinisch orthopedisch en neurologisch onderzoek (inclusief houding en test op korte en pijnlijke neuromusculaire structuren). Bij het Generation R-onderzoek van het Erasmus UMC is bij 550 9-jarigen kinderen al in 73% een ‘bulging disc’ op minimaal een lumbaal niveau aangetoond op MRI! Dat gaat heel wat Modicsigns opleveren, als zij in de volwassenheid hun zittende leefstijl voortzetten of met hun zeer ongunstige biomechanische opbouw zwaardere fysieke prestaties moeten leveren als militair, topsporter of zwangere.
De komst van de TV en de bank in het kinderleven en later het digitale speelgoed, waarbij (verkeerd) zitten de norm is, gaat de medische wereld nog heel wat discussie rond onzekere eindjes opleveren.
Structural spinal abnormalities on MRI and associations with weight status in a general pediatric population;M M van den Heuvel E H G Oei J J M Renkens , S M A Bierma-Zeinstra Marienke van Middelkoop Spine J 2021 Mar;21(3):465-476.
reactie op de brief van Piet van Loon
Wij danken collega Van Loon voor zijn bijdrage aan de discussie over de relatie tussen eindplaatoedeem en rugpijn. Als we zijn hartenkreet samenvatten geeft hij aan dat allerlei rug-aandoeningen het gevolg zijn van leefstijl. Wij vonden zes studies waarin dit verband werd onderzocht voor eindplaatoedeem.
Leboeuf e.a. (2008) vonden in een cross-sectionele analyse in een bevolkingsonderzoek dat mensen met zwaar lichamelijk werk vaker eindplaatoedeem hadden dan mensen met zittend werk.1 Vooral indien zwaar lichamelijk werk werd gecombineerd met het roken van sigaretten. Ze vonden geen duidelijke relatie met BMI. Toen diezelfde personen 4 jaar gevolgd werden kon geen significant verband worden gevonden tussen nieuw ontstaan eindplaatoedeem gedurende die periode en lichamelijke belasting of roken (Jensen e.a. 2010).2 Wellicht was de periode te kort en de steekproef te klein. Kuisma e.a. (2006 en 2007) deden ook een dergelijk onderzoek, eerst cross-sectioneel en daarna tijdens een 3 jaar follow-up en zagen dat arbeiders met radiculaire pijn die dagelijks blootstonden aan trillingen (treinbestuurders) net zo vaak eindplaatoedeem hadden als kantoorpersoneel met radiculaire pijn.3,4 Wu e.a. (2020) vonden in een bevolkingsonderzoek geen relatie tussen eindplaatoedeem en fysieke belasting, alcoholgebruik of rookgewoontes. Wel was er een zwakke relatie met een hoog BMI.5 Karchewski e.a. (2005) vonden bij patiënten met rugpijn een correlatie met het gewicht van de patiënt en merkwaardig genoeg niet met zijn BMI.6
Het is waarschijnlijk dat eindplaatoedeem bij een deel van de patiënten onderhouden wordt door mechanische belasting en/of instabiliteit. Twee studies laten zien dat eindplaatoedeem sterk afneemt na een spondylodese (Vital 2003; Ohtori 2010) Bij deze patiënten gaat het niet om excessieve belasting door verkeerde leefstijl maar om een sterk verminderde belastbaarheid bij ver gevorderde discopathie.
Samengevat kan worden geconcludeerd dat studies geen eenduidige relatie laten zien tussen het ontstaan van eindplaatoedeem en leefstijl.