Peer review bij aanvragen voor subsidie

H.J.
Smid

Den Haag, augustus 1997,

De ingezonden brief van Monnens (1997:1581-2)geeft aanleiding tot een reactie, omdat bij de schrijver kennelijk onduidelijkheden bestaan over de organisatie en de taken van de ZorgOnderzoek Nederland (ZON) en meer specifiek over de commissie Preventie van ZON en het programma ‘Preventie 1998-2002’.

ZorgOnderzoek Nederland is – in nauw overleg met het Praeventiefonds en met de sectie Medische Wetenschappen van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) – in 1995 door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ingesteld om onderzoek en ontwikkeling te stimuleren op het terrein van gezondheid, preventie en zorg ten dienste van de praktijk, en om de implementatie te bevorderen van de onderzoeks- en ontwikkelingsresultaten. Een van de opdrachten van de minister van VWS is het opstellen van een programma ‘Preventie’ voor de komende 5 jaar (1998-2002) en, na goedkeuring hiervan, het doen uitvoeren van het programma. Hiervoor heeft het bestuur van ZON de programmacommissie Preventie ingesteld. Deze commissie is samengesteld uit deskundigen uit de praktijk van de preventie en uit het preventieonderzoek; de leden hebben voor de duur van het programma zitting in de programmacommissie. De werkzaamheden zullen tussentijds en aan het einde van het programma worden geëvalueerd.

De eerste opdracht van de commissie, het opstellen van een programma ‘Preventie’, is inmiddels gerealiseerd. Als basis voor het programmavoorstel hebben onder meer gediend het advies ‘Prioriteiten voor preventieonderzoek’ van de Raad voor Gezondheidsonderzoek en het advies ‘Preventie en ouderen’ van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Het ontwerpprogramma is voorgelegd aan een groot aantal deskundigen op het terrein van de preventie en vervolgens in juli jongstleden aangeboden aan de minister van VWS. Overigens is het zo dat het programma jaarlijks kan worden bijgesteld, niet alleen op basis van nieuwe inzichten van de commissie, maar ook op basis van beargumenteerde voorstellen vanuit het veld. Na goedkeuring door de minister zal de programmacommissie worden belast met de uitvoering. Pas dan zullen oproepen worden gedaan om onderzoeksvoorstellen in te dienen (in Mediator, Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg en dergelijke).

Monnens schrijft over een toenemende drang om minder goede projecten naar voren te schuiven wegens maatschappelijke relevantie. De doelstelling van ZON impliceert naast een beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit een beoordeling van de maatschappelijke relevantie; de gelden zijn immers beschikbaar voor onderzoek ten dienste van de praktijk. Dit betekent niet dat minder goede, maar relevante projecten naar voren worden geschoven, maar dat, indien voor een relevant onderwerp geen goede projecten worden ingediend, pogingen zullen worden ondernomen om, met behulp van goede onderzoekers, wetenschappelijk verantwoorde projecten tot stand te brengen.

Teneinde de zorgvuldigheid in de beoordeling van de projecten – en derhalve een zorgvuldige bejegening van de onderzoekers – te waarborgen is tezamen met de sectie Medische Wetenschappen van NWO een beoordelingsprocedure ontwikkeld. Hierin wordt onder meer voorzien in een gescheiden beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit van de projecten (onder andere op basis van oordelen van onafhankelijke referenten) en van de maatschappelijke relevantie, alsmede in de mogelijkheid van repliek.

H.J. Smid
M.B.J.A. Janssens