Informatievoorziening voor de biomedische wetenschappen in Nederland op losse schroeven

S.
Bakker

Amsterdam, november 2002,

Deurenberg et al. () geven aan dat vooral de biomedische wetenschappers gedupeerd zullen worden door de beëindiging van de dienstverlening en documentleveranties door de bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), onderdeel van het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI). Echter, de niet-universitaire zorgsector wordt nog ernstiger getroffen: deze raakt ook verstoken van de (elektronische) bronnen van de universitaire instellingen.

Ter aanvulling op de artikelen van Deurenberg et al. en De Jong () dient vermeld te worden dat de biomedische zwaartepuntfunctie van de KNAW-bibliotheek mede gerealiseerd kon worden doordat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) in 1982 een budget toekende van jaarlijks € 45.378,– (ƒ 100.000,–) voor aanvullende collectievorming; het bestuur van de biomedische afdeling van de Nederlandse Vereniging van Beroepsbeoefenaren in de bibliotheek-, informatie- en kennissector (NVB/BMI) heeft toen geadviseerd dit bedrag ter beschikking te stellen aan de bibliotheek van de KNAW en namens de NVB/BMI werd een begeleidingscommissie ingesteld voor advies over de besteding van dit geld. Dat zo zijnde, hebben alle biomedische bibliotheken in Nederland in de afgelopen decennia bij de collectievorming (voornamelijk de deselectie van abonnementen) vertrouwd op de collectie en de dienstverlening van de KNAW-bibliotheek. Het is derhalve onacceptabel dat de directie van het NIWI eenzijdig en zonder overleg met de NVB/BMI het besluit neemt de biomedische collectievorming te beëindigen. Het is te hopen dat althans de opslagfunctie voor de oude jaargangen gedrukte tijdschriften en de (foto)kopieleverantie daaruit gehandhaafd kunnen worden, ook al rekent De Jong nu reeds op een vermindering van de vraag naar kopieën. Vertrouwende op de zwaartepuntfunctie is in het afgelopen decennium nog veel materiaal uit diverse bibliotheken naar de KNAW-bibliotheek overgeplaatst.

De biomedische collectie in Nederland bestaat niet alleen uit de optelsom van de 8 medische faculteitsbibliotheken en het NIWI; het aantal abonnementen van ziekenhuisbibliotheken, biomedische onderzoeksinstituten en psychiatrische instellingen tezamen is zeker zo groot als het aantal bij de 8 faculteiten. Volgens Deurenberg et al. is de vraag naar fotokopieën van niet-academische instellingen in Nederland te groot voor de capaciteit van de medische faculteitsbibliotheken. Echter, in de afgelopen jaren was het beleid van de academische medische bibliothecarissen in toenemende mate gericht op en beperkt tot de eigen gebruikerskring. Als de academische medische bibliotheken gezamenlijk circa 50.000 fotokopieën per jaar aanvragen, waarom zouden ze dan niet een vergelijkbaar aantal aan de andere biomedische bibliotheken kunnen leveren? Interbibliothecair leenverkeer (IBL) was toch op basis van wederkerigheid? Het werkelijke probleem voor alle biomedische bibliotheken is nu dat ze geen van alle meer ingesteld zijn op deze wederzijdse dienstverlening.

Daar komt nog bij dat de beleidsvorming in academische kring wordt gedomineerd door de universiteitsbibliotheken. De excessieve prijsverhogingen voor wetenschappelijke tijdschriftenabonnementen (gemiddeld 10-12% per jaar) veroorzaakten een spiraalwerking van annulering van abonnementen, bibliotheekfusies en terugloop in abonnementen. Consortiumvorming van de universiteitsbibliotheken voor collectieve licenties voor elektronische tijdschriften is de laatste stap. Aangezien de universiteitsbibliotheken reeds akkoord zijn gegaan met de door de uitgevers opgelegde beperkingen in de licentieovereenkomsten zijn de elektronische tijdschriften uitsluitend nog bereikbaar via de universitaire computernetwerken. Het doorsturen van een elektronische kopie of het maken van afdrukken voor derden (in de niet-universitaire ziekenhuizen en zorginstellingen) is verboden.

Voor de ziekenhuisbibliotheken zijn de gevolgen hiervan niet dramatisch. Aan de informatiebehoefte van de medisch specialisten kan worden voldaan via het aanvragen van (foto)kopieën bij de Deutsche Zentral Bibliothek für Medizin in Keulen, die met subsidie van de Duitse overheid de collectie gedrukte tijdschriften, en daarmee de fotokopieleverantie daaruit, nog enige jaren kan voortzetten. Het feit dat de Nederlandse biomedische bibliotheken moeten leunen op buitenlandse overheidsvoorzieningen is toch op zijn minst opmerkelijk (maar eigenlijk gewoon beschamend). Deze ‘oplossing’ zal derhalve niet lang stand kunnen houden.

Over de prijsontwikkelingen van wetenschappelijke uitgaven is ook in de publieksmedia vele malen gerapporteerd; tot een adequate aanpak van de problematiek heeft dat, althans in Nederland, niet geleid. Andere Europese landen (Finland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk) hebben tijdig gereageerd door nationale licentieovereenkomsten af te sluiten, zelfs met overbrugging van ministeriële scheidslijnen (onderwijs en gezondheidszorg; wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs).

Volgens het zojuist verschenen rapport ‘De arts van straks’ zullen de niet-academische opleidingsziekenhuizen een onmisbare rol spelen bij de opleiding van co-assistenten en assistent-geneeskundigen in opleiding (www.artsen.net/upload/common/avsrapport.pdf). Goed geoutilleerde opleidingsziekenhuizen zijn van eminent belang en een optimale informatievoorziening is hierbij een ‘must’, aangezien datzelfde rapport ook een explosieve groei van de wetenschappelijke kennis voorziet en kennisverwerving en een kritische attitude tegenover de literatuur noodzakelijk acht. Tevens wordt de wetenschappelijk opgeleide arts geacht bij te dragen aan de ontwikkeling van het vak en wetenschappelijk onderzoek. Nu nog scoort Nederland internationaal hoog op het gebied van biomedisch en klinisch onderzoek en de kwaliteit van de medische zorg. De gevolgen van verminderde toegankelijkheid van wetenschappelijke informatiebronnen in vergelijking tot het buitenland zullen ongetwijfeld over enkele jaren zichtbaar worden.

Consortiumvorming voor het afsluiten van licentieovereenkomsten voor elektronische tijdschriften zou voor de Centrale Catalogus Ziekenhuizen(CCZ)-bibliotheken (een samenwerkingsverband van ziekenhuisbibliotheken) relatief eenvoudig zijn, ware het niet dat de uitgevers prijzen hanteren die de beperkte bibliotheekbudgetten verre te boven gaan. Daarom steunen de CCZ-bibliotheken het pleidooi van Deurenberg et al. voor een biomedische zwaartepuntbibliotheek, mits ‘virtueel’ en gesteund door beide betrokken ministeries (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en de zorgverzekeraars en vrij toegankelijk voor alle medische beroepsbeoefenaren en biomedische onderzoekers. Het gaat hierbij immers om de kwaliteit van opleiding en zorg, waarbij de toegang tot wetenschappelijke informatiebronnen de basis is van ‘evidence-based’ medisch handelen.

Vooralsnog hebben de uitgevers alle rechten op de publicaties in handen, een monopoliepositie, waardoor er niets anders op lijkt te zitten dan tegemoet te komen aan de financiële eisen voor de toegang tot de elektronische tijdschriften. Een sectoroverstijgende garantstelling voor een gemeenschappelijke elektronische collectie zou uitkomst kunnen bieden. Voorlopig ziet het er echter naar uit dat door financiële barrières de medicus practicus verstoken raakt van belangrijke wetenschappelijke informatiebronnen.

S. Bakker
M. van Wegen
M. Wilhelm