Informatievoorziening voor de biomedische wetenschappen in Nederland op losse schroeven

S.
Bakker

Amsterdam, november 2002,

Zowel Deurenberg et al. () als De Jong () gaan voorbij aan de omvang en het belang van het uit publieke middelen gefinancierde biomedisch wetenschappelijk onderzoek in Nederland dat verricht wordt binnen instellingen zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de instellingen voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), het Nederlands Kanker Instituut (NKI), het Interuniversitair Oogheelkundig Instituut (IOI) en het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek (NIH). Ook deze kring wordt getroffen door de beperking en op den duur mogelijk complete stopzetting van de dienstverlening van de KNAW-bibliotheek (nu onderdeel van het NIWI). Het is opvallend dat De Jong in zijn reactie op Deurenberg et al. niets zegt over de bibliotheekcollecties van de KNAW-onderzoeksinstellingen op biomedisch terrein (onder andere het NIH, het IOI en het Huijbrecht Laboratorium). In hoeverre blijven deze collecties beschikbaar voor wederzijdse dienstverlening?

De door De Jong genoemde ‘kortingen’ op elektronische versies betekenen voor de meeste instellingen een nettoprijsverhoging: het gedrukte tijdschrift (eventueel inclusief de digitale versie) valt onder het lage BTW-tarief, de elektronische versie alleen valt onder het hoge tarief. De vaak genoemde 10% korting wordt zo ongedaan gemaakt door het 13% hogere belastingtarief.

De universiteiten en derhalve ook de universiteitsbibliotheken hebben een belangrijke nationale taak in de kennisontwikkeling en -distributie. De licenties die de universiteiten hebben geaccepteerd voor de elektronische versies van wetenschappelijke tijdschriften staan echter niet toe dat afdrukken van afzonderlijke artikelen aan onderzoeksinstellingen worden verstrekt, ook niet aan de niet-commerciële instellingen waarmee nauw samengewerkt wordt. Niet-universitaire onderzoeksinstellingen zouden er goed aan doen ook dit aspect in de afspraken en de randvoorwaarden voor samenwerking met universiteiten mee te nemen. Alle betrokken partijen hebben gemeenschappelijk belang bij een goede wetenschappelijke informatievoorziening tegen een redelijke prijs, waarbij het principe van wederkerige dienstverlening zoveel mogelijk in stand gehouden zou moeten kunnen worden.

Het is betreurenswaardig dat de KNAW haar verantwoordelijkheid voor en centrale rol in de wetenschappelijke informatievoorziening in Nederland zo gemakkelijk van zich afschuift. Voor uitgevers, die nu reeds claimen een winst van circa 40% te realiseren, wordt het nog eenvoudiger om de markt te domineren. De met publieke middelen gefinancierde, niet-universitaire wetenschappelijke researchinstellingen lijken derhalve ook voor de wetenschappelijke informatiebronnen voortaan geheel aan de markt overgeleverd te zijn.

S. Bakker
N.C.C. Vos
D. van der Heyden