Onterechte aanbeveling voor extra vitamine D bij zwangeren en zogenden

H.K.A.
Visser, voorzitter

Den Haag, september 2001,

Wiersma et al. hebben namens het NHG een kritische reactie gegeven op het advies van de Gezondheidsraad betreffende de aanbevelingen voor extra vitamine D voor zwangere en lacterende vrouwen (). Zoals ook blijkt uit een standaard van het NHG uit 1993 - die zoals in het advies aangegeven aan de commissie van de raad bekend was toen deze het advies opstelde - vindt het NHG voornoemde aanbevelingen te hoog.

De raad acht het, zoals in het advies uiteengezet, plausibel dat het volgen van de gedane aanbevelingen gunstig is voor zwangeren en lacterenden; dit is gebaseerd op - inderdaad beperkte - gegevens over de vitamine-D-status en inname bij genoemde vrouwen. Inzichten in metabolisme en functie van vitamine D spelen daarbij ook een rol. Het ontstaan van osteoporose en van daarmee samenhangende fracturen op latere leeftijd hangt voor een belangrijk deel af van het niveau van de zogenoemde piekbotmassa die iemand heeft als jonge volwassene. Deze piekbotmassa is een resultante van de omstandigheden tot dan toe, inclusief de eerste aanleg en pre- en postnatale ontwikkeling van het skelet.

Zowel tijdens de zwangerschap als tijdens de lactatieperiode is het kind voor de voorziening met calcium en ook vitamine D volledig afhankelijk van de moeder. Normaliter neemt de darm minder dan de helft van het calcium in de voeding op; zoals bekend verhoogt vitamine D het absorptiepercentage van calcium. De raad meent dat het van groot belang is ervoor te zorgen dat, door ruime voorziening met vitamine D, de opname van calcium door de moeder maximaal is. Daarnaast ziet de raad geen enkele aanleiding te veronderstellen dat een voorziening met vitamine D zoals aanbevolen - en ruim hoger dan dat - ongewenste effecten heeft. Kort gezegd: de raad meent dat er een gerede kans is op winst, terwijl het risico op bijwerkingen afwezig is.

Voorts is het van belang zich het principe van de zogenoemde adequate inname (AI) te realiseren. In hoofdstuk 1 van het advies van de raad is het volgende uiteengezet. De behoefte aan vitaminen, ofwel het niveau van inname waarboven (verdere) verhoging geen gunstig effect meer heeft, varieert aanzienlijk tussen mensen. Meestal is echter onbekend wie een lage behoefte heeft en wie een hoge. Het niveau van de AI is dusdanig gekozen dat deze voorziet in de behoefte van het overgrote deel van een groep of categorie waarvoor de AI is opgesteld. Onlosmakelijk verbonden aan deze aanpak is dat de inname voor veel individuen hoger zal zijn dan nodig.

H.K.A. Visser, voorzitter
L.T.J. Pijls, secretaris,