Ongefundeerd rijverbod bij chronisch gebruik van opioïden

W.J.
Meijler

Groningen, november 2000,

In de ‘Regeling eisen geschiktheid’ uit 1996 staat geschreven, dat ‘personen die behandeld worden met morfinepreparaten ongeschikt zijn voor het besturen van een motorrijtuig’. Strikt gesproken is methadon geen morfinepreparaat, omdat de chemische structuur anders is. De farmacologische eigenschappen zijn echter overeenkomstig. Vanwege deze verwarring wordt tegenwoordig de term ‘opioïden’ gebruikt. Er kan van uitgegaan worden dat de wetgever het gebruik van opioïden bedoeld heeft en in dat geval valt methadon dus onder de genoemde wetgeving.

Er is onderzoek naar de rijvaardigheid bij chronische methadongebruikers gedaan, waarbij aangetoond is dat er geen aantoonbare invloed is, hetgeen in tegenstelling is tot de situatie bij gebruik van alcohol of tranquillizers.1

Desondanks moet geconstateerd worden dat methadoncliënten geen motorrijtuig mogen besturen. In juridische zin zijn artsen genoodzaakt om hun patiënten daarop te wijzen.

Ook voor resocialisatieprogramma's van methadongebruikers heeft deze wetgeving verregaande consequenties, terwijl er onvoldoende wetenschappelijke argumenten aan ten grondslag liggen. Desgevraagd was een woordvoerder van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen het hiermee eens. De wetgeving biedt echter geen enkele ruimte.

W.J. Meijler
Literatuur
  1. Chesher G, Lemon J, Gomel M, Murphy G. Are driving-related skills of clients in a methadone maintainance programme affected by methadone? In: Kloeden CN, McLean AJ, editors. Alcohol, drugs and traffic safety. Adelaide: International council on alcohol, drugs and traffic safety; 1995.