Gunstige effecten van vitamine A bij mazeleninfectie

R.
Schüchner

Den Haag, mei 2000,

Aangezien ik behoor tot de generatie huisartsen die tot 1976 talloze mazelenpatiëntjes heeft gezien, zou ik willen reageren op het artikel van De Meer en Roord . In april 1976 bezocht ik een patiëntje dat ikzelf in januari een mazelenvaccin had toegediend. Dit ziektegeval was tegelijk het laatste dat ik heb meegemaakt. Ik vernam van een collega van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat in dat jaar de vaccinaties tegen mazelen in het vaccinatiepakket van deconsultatiebureaus zijn opgenomen. Ik heb toen een enquête laten houden onder ouders van leerlingen van de Haagse kleuterschool die door mijn patiëntje werd bezocht. Van de 120 kleuterschoolleerlingen hadden 94 ouders het enquêteformulier teruggestuurd. Er waren 42 kinderen gevaccineerd, op vrijwillige basis en op kosten van de ouders. Van deze gevaccineerde kleuters hadden 4 toch mazelen gehad. Van de 52 niet-gevaccineerden hadden 49 mazelen doorgemaakt. Mazelen was dus een zeer besmettelijke kleuterziekte.

De verklaring voor het feit dat de vaccinatie niet had gewerkt in de 4 gevallen heb ik met collega Huisman, hoofd van de afdeling Infectieziekte en Quarantaine van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst Rotterdam, besproken en een uittreksel van dit onderzoek is gepubliceerd in Huisarts en Wetenschap.1 De verklaring die wij het waarschijnlijkst achtten, was dat het levende vaccin vooral bij individuele vaccinaties had geleden door het thuis, in de apotheek of in de fabriek te bewaren. Men kan zich bijvoorbeeld voorstellen dat van de kwaliteit van het levende vaccin niet veel overblijft als de moeder met het vaccin in haar tas uren door een verwarmd warenhuis wandelt. Van 1976 tot 1 november 1999 zijn in totaal 9755 mazeleninfecties in Nederland gemeld; als men dit vergelijkt met de 200.000 geboorten per jaar in Nederland is dit dankzij de vaccinatie een zeer gering aantal.

De mazeleninfecties komen nog voor bij kinderen van gezinnen die uit een of andere overtuiging hun kinderen niet laten vaccineren en hen daardoor het risico laten lopen op de 20% complicaties. Ik kan mij niet voorstellen dat vitamine A bij deze niet onwelvarende groep enige invloed op het verloop van de ziekte kan hebben. Dit is tegelijk de reden van mijn reactie. Toen ikzelf nog een jonge huisarts was, vertelde een algemeen gerespecteerde huisarts, collega Osse in gezondheidscentrum N.V. Philips te Eindhoven, mij het volgende: ‘Sedert de penicillinestroopjes op de markt zijn gekomen heb ik al mijn mazelenpatiëntjes dit middel voorgeschreven en nooit heb ik meer een complicatie van mazelen gezien.’ Hij voegde eraan toe dat hij dit ook al had besproken met collega Tegelaar, kinderarts in Eindhoven. Dit was in 1967-1968. ‘Natuurlijk weet ik dat mazelen een virusziekte is, maar de complicaties zijn grotendeels bacterieel’, voegde hij eraan toe.

Ik heb zijn advies opgevolgd en ook nooit een complicatie van mazelen gezien. Dit zal wel tegen het zere been van de voorstanders van antibioticasparend beleid zijn. Toevallig staat in hetzelfde nummer van het Tijdschrift ook een waarschuwing uit de VS om niet al te veel vertrouwen te stellen in nieuwe influenzamedicijnen en vooral bij complicaties van influenza het voorschrijven van antibiotica niet te schuwen.2

R. Schüchner
Literatuur
  1. Shüchner R. Mazelenvaccinatie [ingezonden]. Huisarts Wet 1976;19:396.

  2. Meijer van Putten JB. Waarschuwing voor overdadig gebruik van nieuwe influenzamedicijnen. [LITREF JAARGANG="2000" PAGINA="290" VOLGNR="1"]Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:290.[/LITREF]