De wonderbaarlijke opkomst van de 'kwakfondsen'

E.
Valstar

Den Haag, februari 2000,

Bij dezen zou ik als adviseur van het Nationaal Fonds Kankerbestrijding (NFK) graag reageren op de brief van Renckens (). Deze brief bevat onjuistheden.

Ten eerste is het zo, dat een charitatief fonds pas van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) lid kan worden, wanneer er over 3 jaar een betrouwbare boekhouding is gevoerd. Zolang die er nog niet is, omdat een fonds nog maar kort bestaat, wil dat geenszins zeggen dat een nieuw fonds niet tot het CBF kan worden toegelaten. Bovendien insinueert Renckens op voorhand, dat een fonds dat geen lid is of nog geen lid is, niet bonafide zou zijn.

De term ‘ongewenste concurrentie’ impliceert dat Renckens onderscheid maakt tussen gewenste en ongewenste concurrentie. Deze terminologie en het gebruik van een woord als ‘bedelbrief’ laten zien dat Renckens aanzienlijk beter is in het etaleren van dédain dan in het noemen van zakelijke, onderbouwde feiten. Daarbij past het ook om mij basisarts te noemen, terwijl ik ook afgestudeerd bioloog ben en mij voorts diepgaand in onder andere de voedingswetenschap verdiept heb. Kent Renckens het standaardwerk Nutritional oncology (ISBN 0-12-335960-0), met redacteuren van onder andere Harvard en het Memorial Sloan Cancer Center, en weet hij dat er meer dan 50 fase-3-onderzoeken bestaan die laten zien dat alternatieve preparaten bij kanker therapeutische consequenties hebben?

Het woord ‘rivaliserend’ slaat nergens op: het NFK wil graag met het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) samenwerken; deze laatste wil dat niet, hetgeen als intolerant en kortzichtig kan worden betiteld. De wetenschappelijke adviseurs van de fondsen zijn totaal verschillend; wel is er een geringe overlap voor wat betreft onder meer de juridische adviseurs.

De oprichters van het NFK en voorzover ik weet geldt dit ook voor de andere fondsen, zijn leden van een patiëntenplatform; mogen patiënten en familieleden geen fonds oprichten? Het is waar dat het NFK en ook de andere fondsen veel waarde aan voeding hechten, maar het is een aperte onwaarheid, dat de Maatschappij ter Bevordering van de Orthomoleculaire Geneeskunde (MBOG) of Nieuwenhuis iets met de oprichting van een dezer fondsen te maken heeft. Ook ik heb niets met de oprichting van het NFK of een ander fonds te maken gehad. Bovendien was ik en blijf ik onafhankelijk; dit heb ik ook Heshusius van het KWF bij het eerste contact al verteld. Als adviseur van het NFK ben ik eerst toegetreden toen het KWF ten onrechte beweerde dat de ‘alternatieven hun therapeutische claim hadden ingetrokken’.

Voorts zijn noch ik noch Houtsmuller adviseur van het Orthomoleculair Advies Bureau, of hebben daarin directe of indirecte financiële belangen. Ook is het niet waar dat Nieuwenhuis aan de wieg van Houtsmullers tweede carrière heeft gestaan.

De conclusies en aanbevelingen van Renckens raken kant noch wal: het NFK en bij mijn weten ook de andere fondsen staan los van voedingsfirma's. Verder demonstreert Renckens andermaal zijn absolute onwetendheid inzake de omvang en de kwaliteit van de ‘alternatieve’ literatuur.

E. Valstar