Het Koningin Wilhelmina Fonds en de Houtsmuller-therapie bij kanker

G.
Bos

Leiderdorp, juli 1999,

Met belangstelling volg ik de discussie over kwakzalverij en aanvullende behandelmethoden. Van de Poll verdedigt namens de Nederlandse Kankerbestrijding/Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) de stelling dat er naast de reguliere geneeskunde ruimte moet zijn voor aanvullende behandelmethoden, omschreven als methoden ‘waarvan de werkzaamheid (nog) niet is aangetoond, maar die voor de patiënt een steun kunnen betekenen’. Renckens en Van Dam verwerpen deze benadering, met name vanuit de gedachte dat niet-aantoonbaar effectieve behandelingen niet als zodanig erkend kunnen worden. De opvatting van Van de Poll oogt in eerste instantie het sympathiekst en sluit bovendien aan bij een keuzevrijheid die men van iedere patiënt zou dienen te respecteren als het gaat om het omgaan met zijn of haar ziekte. Zo bezien is het adagium ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ mogelijk een eenvoudig uitgangspunt. Echter, Renckens en Van Dam benadrukken terecht de grote financiële consequenties die bijvoorbeeld een Houtsmuller-dieet kan hebben. Enkele honderden tot duizenden guldens per maand zijn inderdaad geen uitzondering en dat is niet voor een ieder eenvoudig op te brengen. Zelf ken ik een gezin dat vanwege dit dieet de caravan moest verkopen, hetgeen toen de vakantie naderde toch een pijnlijk verlies bleek, afgezet tegen een (aanvullende) therapie waarvan de werkzaamheid niet kon worden aangetoond. (Het is overigens belangrijk om ons te realiseren dat bij deze therapievormen enorme winstmarges gelden: pillen die honderden guldens per maand kosten, terwijl de kosten van de grondstoffen enkele kwartjes bedragen - het gaat hier kennelijk niet om filantropische begeleiding.)

De hernieuwd geactualiseerde stellingname van het KWF heeft belangrijke financiële gevolgen als het uitgangspunt is dat ‘behandelingen die tot steun kunnen zijn’ voor een ieder bereikbaar zouden moeten zijn. Zo niet, dan ontstaat een tweedeling in de (alternatieve) zorg dan wel blijft deze gehandhaafd als de huidige situatie wordt gecontinueerd. Gezien het aantal patiënten met kanker kan het hier om honderden miljoenen guldens per jaar gaan als een belangrijk deel van de patiënten van deze therapieën gebruikmaakt. Het lijkt mij dan ook van belang te vernemen van het KWF of men van mening is dat deze behandelingen ook voor vergoeding in aanmerking moeten komen (ze vallen nu buiten de ziekenfondswet). Natuurlijk is dat in eerste instantie een zaak van de politiek, zou een eenvoudig antwoord kunnen zijn, maar de gedachte hierover van het KWF zou gezien zijn vooraanstaande positie mijns inziens bekend mogen zijn. Het te besteden budget zal naar alle waarschijnlijkheid ten koste gaan van andere uitgaven in de zorg, omdat extra geld niet beschikbaar is. Om die reden wil ik hier mijn persoonlijke mening dan ook graag - vooruitlopend op de gedachten van het KWF - vast ventileren: uitgaven in de zorg dienen gereserveerd te worden voor behandelingen die aantoonbaar doeltreffend zijn. Ten aanzien van aanvullende therapievormen zal blijvend geld geïnvesteerd moeten worden in onderzoek naar de werkzaamheid. Therapeuten kunnen niet vele jaren claimen dat hun methoden nog niet aantoonbaar effectief zijn en slechts met casuïstiek hun uitgangspunten verdedigen. Iedere zichzelf en de patiënt respecterende therapeut dient zich in die zin kwetsbaar op te stellen.

G. Bos