Het Koningin Wilhelmina Fonds en de Houtsmuller-therapie bij kanker

K.W.
van de Poll

Amsterdam, augustus 1999,

Het is misschien goed te weten dat de Nederlandse Kankerbestrijding/Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) internationaal gezien niet alleen staat in het onderscheid dat gemaakt wordt tussen kwakzalverij en aanvullende methoden. Het ‘Complementary and alternative methods program’ van de International Union against Cancer (UICC) doet precies hetzelfde. ‘Alternative methods’ worden ook wel aangeduid als ‘quack’, ‘unproved’, ‘disproved’ of ‘unconventional methods’. Hierbij wordt een effect geclaimd dat de methode heeft op de kans op genezing van kanker. Voorbeelden zijn Laetril en het Di-Bella-regime. Deze methoden worden als een (groot) probleem ervaren. Momenteel voert de UICC hiernaar een wereldwijd inventariserend onderzoek uit.

Met ‘complementary’ of ‘adjunctive therapies’ worden (eveneens onbewezen) methoden aangeduid die patiënten gebruiken tijdens hun (reguliere) behandeling, omdat zij menen dat die een bijdrage leveren aan symptoomcontrole of kwaliteit van leven. Deze methoden zijn naar de mening van velen tolerabel. In de ogen van het KWF kunnen diëten tot de aanvullende methoden gerekend worden, indien alternatieve behandelaars erkennen dat deze geen bijdragen kunnen leveren aan de genezing van de patiënt met kanker. Zoals men heeft kunnen lezen, heeft het KWF stappen ondernomen om tot dergelijke duidelijkheid te komen. Het moet nog blijken of dat van de kant van de betrokken alternatieve organisaties op een geloofwaardige en blijvende manier zal lukken.

Mocht dit het geval zijn, dan resten er nog twee problemen. In de eerste plaats is ook een eventueel positief effect op de kwaliteit van leven niet wetenschappelijk aangetoond; in de tweede plaats zijn er mogelijk negatieve kanten aan het volgen van een dieet, met name dan de financiële aspecten.

Hoewel er bij mijn weten op dit moment geen dergelijk wetenschappelijk verantwoord onderzoek op stapel staat, moet het mogelijk zijn via een fase-II-onderzoek een indruk te krijgen van de eventuele effecten van diëten op de kwaliteit van leven van de patiënt met kanker. Wellicht kan een mogelijk levensverlengend effect in de opzet betrokken worden. Hoewel de medisch-biologische wetenschappelijke basis voor een dergelijk onderzoek misschien onvoldoende is, rechtvaardigen de populariteit van diëten en de talloze getuigenissen van patiënten een dergelijke, meer maatschappelijk geïnspireerde aanpak. Het KWF heeft eerder een vergelijkbare beslissing genomen door aan te bieden een fase-II-onderzoek te financieren naar de werkzaamheid van de Moerman-methode.

Zolang een positief effect op het welbevinden niet wetenschappelijk is aangetoond, zouden diëten niet voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Het is ieders eigen vrije keuze of hij of zij een onbewezen methode wil volgen. De consequenties daarvan kunnen niet op anderen afgewenteld worden. Ik ben het geheel met Bos eens dat uitgaven in de zorg gereserveerd dienen te worden voor behandelingen die aantoonbaar doeltreffend zijn, hetzij in genezende zin, hetzij als verbetering van de kwaliteit van leven. Daar zit een element van ongelijkheid in, maar dat geldt voor wel meer zaken in een maatschappij met verschillen in inkomen en eigen verantwoordelijkheden van de burgers.

K.W. van de Poll