Het Koningin Wilhelmina Fonds en de Houtsmuller-therapie bij kanker

C.N.M.
Renckens

Hoorn, juni 1999,

Uit de reactie van Van de Poll blijkt tot onze spijt nergens dat het KWF lering heeft getrokken uit de ontknoping van zijn samenwerking met de Artsenvereniging voor Niet-Toxische Tumor-Therapie, onder leiding van Houtsmuller en Valstar.

Blijkens het citaat uit de al meer dan 10 jaar oude KWF-voorlichtingsfolders meent het fonds nog altijd dat het mogelijk is (verwerpelijke) kwakzalverij van (serieuze) alternatieve behandelmethoden te kunnen afgrenzen. Wij zien, in navolging van Skrabanek, die dit beter dan wie dan ook verwoordde,1 dat onderscheid niet en menen dat het forum van de wetenschappelijke gemeenschap van de geneeskunde terecht geen belangstelling toont voor wetenschappelijk niet onderbouwde behandelingen, zelfs niet als die alleen als ‘aanvullend’ worden benoemd. Men denke daarbij aan haaienkraakbeen, vitamine C, citrusvruchten en vette vis als beweerde ‘sterke wapens’ tegen kanker. Dat ‘aanvullende behandelwijzen’ een steun voor de patiënt kunnen zijn, lijkt bij oppervlakkige beschouwing juist, maar of die opvatting houdbaar is, valt te betwijfelen: er zijn ook aanwijzingen voor verlies van kwaliteit van leven tijdens het volgen van een alternatief dieet bij kanker.2 Ook de financiële schade is niet verwaarloosbaar: het Houtsmuller-dieet plus bijbehorende aanvullingen kost de gemiddelde gebruiker ƒ 500,- per maand, maar dit bedrag kan oplopen tot ƒ 3000,-.

Als de aard van de door de afdeling Voorlichting van het KWF gegeven informatie over alternatieve behandelwijzen berust op het ons inziens onhoudbare onderscheid tussen kwakzalverij en alternatieve ‘aanvullende’ behandelwijzen, dan blijft ten onrechte onuitgesproken dat gewone kankerspecialisten daar met reden niets in zien en eveneens dat ze schadelijk kunnen zijn voor welzijn en portemonnee. Dat veel ziekenhuizen de alternatieve kankerdiëten verstrekken, berust op mededogen met de individuele patiënt die daar zijn of haar vertrouwen in heeft gesteld en is, hoewel wij dat zelf in feite niet onproblematisch vinden, verdedigbaar. Op publieksniveau hoort het ontbreken van enig effect op het tumorproces en de mogelijke schadelijkheid van de alternatieve diëten zonder terughoudendheid te worden uitgesproken, ook al omdat de dieetdokters die verstrekking in hun propaganda als een vorm van erkenning presenteren.

Tenslotte willen wij over Van de Polls laatste alinea opmerken dat Houtsmuller inderdaad tijdens het patiëntencongres zijn claim op genezing heeft ingetrokken, maar korte tijd later verkocht hij gesigneerde exemplaren van zijn boek, waarin hij zichzelf als een van kanker genezen patiënt beschrijft. Ook deelde in de wandelgangen van het congres de Moermanvereniging zijn folders uit met het opschrift ‘preventief en genezend’. Wij vinden het onbegrijpelijk dat het KWF nog steeds doorgaat met de verspreiding van ‘Wegen en afwegen’, dat vol staat met onhoudbare uitspraken over de gezondheidseffecten van Moerman- en Houtsmuller-recepten. Van de Poll maakt ook niet duidelijk hoe het KWF meent door zijn opstelling de onjuiste verwachtingen over het effect van diëten bij kanker te kunnen verminderen. Wij vrezen dat het effect wel eens tegengesteld zou kunnen zijn.

C.N.M. Renckens
F.S.A.M. van Dam
Literatuur
  1. Skrabanek P. Demarcation of the absurd. Lancet 1986;i:960-1.

  2. Cassileth BR, Lusk EJ, Guerry D, Blake AD, Walsh WP, Kascius L, et al. Survival and quality of life among patients receiving unproven as compared with conventional cancer therapy. N Engl J Med 1991;324:1180-5.