Assistent-geneeskundigen niet in opleiding (AGNIO's) en ziekenhuisartsen: de paria's in de kliniek

P.M.J.
Stuyt

Nijmegen, december 1997,

Het is verheugend dat collegae Diercks et al. aangeven waarom het Academisch Ziekenhuis Groningen een multidisciplinaire opleiding tot ziekenhuisarts is gestart; dit komt de discussie over deze nieuwe positie in de gezondheidszorg ten goede. De aangevoerde argumenten overtuigen ons echter niet; wij menen dat op deze wijze in het ziekenhuis een tweederangspositie voor artsen wordt geformaliseerd onder het niveau van medisch specialisten.

Er zijn medische handelingen waarvoor medisch-specialistische kennis niet per se vereist is; onzes inziens dient eerder aan bijvoorbeeld verpleegkundigen gedacht te worden om dergelijke taken over te nemen. Patiëntenzorg geïnitieerd in het ziekenhuis kan ook buiten het ziekenhuis plaatsvinden of gecontinueerd worden; het is logisch en zelfs wenselijk dat medisch specialisten hun taken ook uitoefenen buiten het ziekenhuis, al of niet in samenwerking met de eerste lijn of andere hulpverleners. Ook als een dergelijke patiënt buiten het ziekenhuis wordt behandeld en zeker als het om multidisciplinaire begeleiding en coördinatie gaat, is de specifieke kennis van een daartoe opgeleide medisch specialist noodzakelijk; de ziekenhuisarts opgeleid zoals het Academisch Ziekenhuis Groningen voorstelt, zal daartoe een te smalle basis en een te beperkte ervaring hebben. De meeste specialistenopleidingen duren 5 à 6 jaar, de opleiding tot ziekenhuisarts 3 jaar en niet in één doch in meerdere specialistische vakgebieden.

Het werk op een afdeling Spoedeisende Hulp van een ziekenhuis betreft zorg voor patiënten met zeer uiteenlopende aandoeningen. Zowel voor ernstig zieken als voor mensen met een onduidelijk klachtenpatroon bij wie het meer om triage gaat, is adequate hulp vereist die gebaseerd is op medisch-specialistische kennis. Zoals aangegeven, kunnen onzes inziens beperkt opgeleide ziekenhuisartsen deze zorg niet bieden. Bij een deel van de patiënten, zeker in de grote steden, bestaat er geen of geringe ziekte; deze patiënten behoren een beroep te doen op de zorg in de eerste lijn en niet op een afdeling Spoedeisende Hulp van een ziekenhuis. Ook voor coördinerende, beleidsmakende en leidinggevende taken in een ziekenhuis heeft een arts met een medisch-specialistische achtergrond verre de voorkeur boven de tweederangs ziekenhuisarts.

Er zou grote belangstelling bestaan voor deze nieuwe opleiding tot ziekenhuisarts. Wij vragen ons echter af of deze niet voortkomt uit verkeerde overwegingen, bijvoorbeeld omdat het niet lukt om een specialistenopleidingsplaats te verwerven of omdat het lange opleidingstraject onder andere door het gedwongen voorafgaande en onzekere AGNIO-schap afschrikt. Voor de ziekenhuizen en zorgverzekeraars zouden deze artsen aantrekkelijk kunnen zijn, omdat hun honorering lager kan zijn wegens hun mindere opleidingsniveau. Juist daarom is een principiële discussie gewenst, zowel over de ziekenhuisarts als over het verdere opleidingstraject na het artsexamen.

P.M.J. Stuyt
J.W.M. van der Meer